| |
| |
| |
23 Fasching
Er was dat jaar geen echte winter geweest en ook het voorjaar wilde niet vlotten. De vochtplekken in de gevels trokken niet meer weg, de kalk was vermolmd en brokkelde af bij de minste aanraking. De soldaten liepen lusteloos en in muf ruikende, nooit geheel droge plunje hun wacht.
Vanuit het ministerie voor cultuur gingen orders uit dat de Fasching dat jaar uitbundiger dan ooit gevierd diende te worden. Wie zich geen karnavalskleding kon veroorloven mocht een beroep doen op de staatskas want het was de innigste wens van zijne majesteit dat ook het gewone volk zich gelukkig zou voelen.
Ook in de binnenstad hing nu de wee zoete geur van lijken. De tijdens de betogingen neergeschoten arbeiders werden niet meer weggehaald maar als maantekens op elkaar gestapeld. De grote aanval van generaal Suleiman en zijn troepen werd ieder ogenblik verwacht.
Juffrouw Kamenow, die de door mij geplaatste advertentie opgerold tussen haar borsten droeg, wilde als Colombine gaan, mijn taaie duifje, mijn overjarig hartje. Mij zag ze graag als Arlecchino vermomd. Dat kon er, wat mij betrof nog wel bij. Kunz, die sinds enige tijd een vaste bezoeker was geworden ten huize van juffrouw Kamenow, zei dat hij voor zichzelf geen vermomming wist te bedenken. Maar hij had toch zijn kanariegele pak en zijn wijnvlek die eigenlijk een brandvlek was, was dat dan niet voldoende?
‘Kunz lijkt me een hele mooie Truffaldino,’ zei juffrouw Kamenow.
| |
| |
‘O, Truffaldino,’ kraaide Kunz. ‘En wat draagt die vriend? Zijden hemden en kanten lubben, vesten van goudbrokaat en gemzeleren laarzen? En dat alles op kosten van de staat? God behoede onze keizer, dat ik zo nog eens door het leven mag gaan.’
Juffrouw Kamenow keek hem argwanend aan. ‘Mijnheer Kunz,’ zei ze, ‘u spreekt niet op gepaste toon over onze keizer. U bent hier welkom omdat u nu eenmaal de vriend van mijn verloofde bent, maar god geve dat u het slachtoffer moge worden van de helse martelingen die de moren voor ons hebben uitgedacht.’
Kunz peuterde met de nagel van zijn pink in zijn kiezen, haalde een draadje vlees tevoorschijn, bekeek het langdurig, stak het daarna weer in zijn mond en slikte het door. ‘Hoe bedoel je dat, bloem van mijn verdorven jaren?’
‘Zoals ik het u zeg, u bent een onbetrouwbaar sujet.’
‘Dat hebt u zich zeker door uw verloofde laten wijsmaken, juffrouw.’
‘Pah,’ zei ze, ‘alsof ik me iets door mijn verloofde zou laten wijsmaken. Ik draai al lang genoeg in de wereld mee om mijn eigen conclusies te kunnen trekken. Mijn overgrootvader heeft nog tijdens het eerste beleg gediend.’
‘En uw vader was dichter, nietwaar? En uw moeder... maar laat ik daar maar niet over praten.’ Kunz schoof zijn kopje bij en juffrouw Kamenow, die eigenlijk Eugenia heette, maakte graag van de gelegenheid gebruik nog eens in te schenken. Ze hield van gezelligheid.
Ik zei, ‘Het schijnt dat de Turken overmorgen Heiligenstadt binnentrekken.’
‘Sacrament, Kaspar, is dat waar?’ vroeg Kunz.
‘Ik heb het van een relatie in het leger. Altijd een goed afnemer geweest, een betrouwbare man. Alltmannsdorf en Hetzendorf zijn gisteren al ingenomen, hoorde ik van diezelfde relatie.’
| |
| |
‘Maar waarom lezen wij dat dan niet in de kranten?’ vroeg juffrouw Kamenow zich af, ‘hebben wij burgers er dan geen recht op te weten wanneer we onteerd zullen worden?’
‘Onteerd, juffrouw Kamenow?’ informeerde Kunz nieuwsgierig.
‘Nu ja, ik bedoel natuurlijk, onthoofd, gevierendeeld, gewurgd, gestroopt, of wat dan ook.’
‘Eerst vieren we Fasching,’ maakte ik een eind aan het ontmoedigende gesprek.
‘Ik als Truffaldino,’ kraaide Kunz.
‘En ik als Colombine.’
‘En als ze Hietzing innemen, dan wordt Schönbrunn hun hoofdkwartier.’
‘Adé, Schönbrunn,’ zei juffrouw Kamenow, een traan wegpinkend.
Kunz grijnsde alleen maar en kondigde aan zich voorlopig op mijn kamer te zullen vestigen. Dan kon hij beter zijn huis verdedigen, zei hij.
Im Himmel spielt leise ein Schrammelorchest. O zeker, maar hier op aarde, in de Magyarenhalle om precies te zijn, speelden er wel tien. En in de vier uithoeken van dit kristallen paleis speelden bovendien nog vier militaire kapellen, terwijl in het midden van de ruimte een zigeunerorkest was geposteerd. Aan de ijzeren verbindingsstangen die de zaal overspanden hingen de vlaggen van de landen, gouwen en marken, ook die van die rijksdelen die inmiddels al in handen van Turken waren gevallen. Op neushoogte dreef een vettige walm van backhaend'l en bratwurst. Een gezette, Servische dame zong Ich weiss es wird einmal ein Wunder gescheh 'n, maar ze zag er niet naar uit dat ze er in geloofde.
Kunz, juffrouw Kamenow en ik hadden plaatsgenomen aan een lange tafel van waar we de gehele zaal konden over- | |
| |
zien. Kunz’ Truffaldino was even armzalig uitgevallen als ik gehoopt had, zijn brandvlek daarentegen ging vrijwel geheel schuil achter zijn smaragdgroene Venetiaanse masker. Naast Kunz zat een gemaskerde Turk met een reusachtige pompoen op het hoofd. Geen van ons durfde het woord tot hem te richten. Rechts van mij zat mijn Colombine, ze had het echt naar haar zin en bestelde likeurtjes in alle kleuren van de regenboog. Ik voelde me ongemakkelijk in mijn geruite pak en transpireerde achter mijn masker. In een van de hoeken werd een polka ingezet die door de andere orkesten werd overgenomen. ‘O, we moeten dansen, Kaspar, nu we nog jong zijn’, en juffrouw Kamenow greep me om mijn middel en wilde me overeind trekken.
‘Ik kan niet dansen,’ loog ik.
‘Hij kan niet dansen, maar ik des te beter, juffrouw Kamenow,’ zei de laffe Kunz, die al overeind was gesprongen en haar de hand bood. Het paar verdween in het gewoel. Ik overwoog of het lot er niet verstandiger aan zou hebben gedaan Kunz eerder met juffrouw Kamenow in contact te brengen.
De schragentafel was nu vrijwel geheel verlaten. Alleen de Turk zat nog naast me. Het viel me op dat ook de Turken aan de andere tafels eenzaam waren achtergebleven. Enkelen van hen namen hun tulband af en trachtten op die manier nog aan een danspartner te raken. Mijn buurman peinsde er echter niet over zijn vermomming te wijzigen. Hij was er dik tevreden mee, vertrouwde hij me toe. Gelukkig niet in het Turks, zodat ik opgelucht een consumptie voor hem bestelde.
Het feest was in volle gang. Kunz en juffrouw Kamenow had ik in geen tijden gezien. Op een van de podia verscheen een komiek. Hij maakte grappen waar iedereen om lachte, behalve de Turk en ik. Daarna Wein, Weib und Gesang, Donauwellen, het daverde maar door. Iemand met een var- | |
| |
kenshoofd viel languit voorover en bleef liggen. Niemand die enige aandacht aan hem besteedde. Het meisje met wie hij aan het dansen was zocht eenvoudig een andere partner. Ik zag Kunz langs gaan terwijl hij aan zijn rechterhand een reusachtige baby liet pirouetteren. Ik zag juffrouw Kamenow voorbij stampen, op het goede spoor gehouden door een struisvogel. Tussen het gewoel door marcheerden groepjes soldaten. Nu en dan grepen ze iemand vast, trokken hem het masker van het gezicht en lieten hem weer gaan. Of niet. Dan werd de aangehouden persoon met geweerkolven naar de uitgang geslagen waar hij meestal half-dood neerviel, waarna de soldaten hem aan zijn lot overlieten.
Opnieuw kwam de komiek op, nu als haremwachter gekleed, wat een daverend gelach aan de aanwezigen ontlokte. Hij vertelde grappen over Turken die niet lezen konden en over Turken die het anders deden. En het publiek maar lachen.
‘Hé, u daar, mevrouwtje,’ riep de man de zaal in, ‘komt u eens hier.’
Het vrouwtje bleek mijn Colombine te zijn. Zo bevallig als haar maar mogelijk was, beklom ze het podium.
‘Uw naam, mevrouwtje,’ vroeg de komiek.
Colombine zette haar masker op het voorhoofd, keek stralend de zaal in en zei, ‘Ik ben Eugenia Kamenow en ik ben verloofd met mijnheer Hauser, het heeft laatst nog in de krant gestaan.’ Ze maakte een knix.
Ik keek beschaamd een andere kant op.
‘Het lijkt waarachtig wel of u haar kent,’ zei de Turk. Ik mompelde maar wat. Meestal schaamde ik me er voor mezelf te zijn, maar nu schaamde ik me omdat een ander was zoals ze was en dat bleek een heel eigenaardig gevoel.
‘Zo zo, juffrouw Kusznik, u bent dus verloofd. En is uw verloofde ook in de zaal aanwezig?’
| |
| |
De Turk vroeg waarom ik nu onder de tafel kroop. Ik gromde alleen maar.
‘U kunt uw verloofde niet vinden?’ lachte de komiek. ‘Nou, dat is zo vreemd niet. Wie zal onder zoveel gekken zijn eigen gek ontdekken, nietwaar juffrouw Kaminski?’
‘Kamenow en ik ben de verloofde van mijnheer Hauser.’
‘Mooi zo, juffrouw Pankow, u bent dus verloofd. Ik wed dat u de mensen dan wel eens even duidelijk kunt maken hoe de Turken het doen, nietwaar?’
Ik hoorde juffrouw Kamenow boven alles uit giechelen. ‘Wat doet ze nu?’ vroeg ik, mijn hoofd onder de tafel uitstekend.
‘De dame keert haar derrière naar het publiek.’
Er klonk luid gejoel en gefluit.
‘Nu buigt ze voorover...’
‘Ik wil het niet meer horen.’
‘... en trekt haar rokken over haar hoofd.’
De blazers van de militaire kapellen speelden een saluut, het publiek raakte geheel buiten zinnen. Men sloeg met bierkroezen op de tafels, men floot en riep ‘bis’ en ‘God behoede Franz de keizer’.
Een massaal gescandeerde kreet die keer op keer de glazen wanden van de Magyarenhalle deed trillen.
‘Ze steekt nu voor de derde keer haar blote gat naar het publiek, als ik zo vrij mag zijn,’ rapporteerde de Turk.
‘God behoede Franz de keizer. God behoede Franz de keizer.’
Van het ene moment op het andere viel er een doodse stilte in de zaal. Elegant struikelend over de neergeslagen feestvierders, maakte een voornaam gezelschap zijn entree. Voorop liep Elisabeth gravin Bathory, gevolgd door al even kostbaar uitgedoste Brighella's, Pantalones, sultanes, een dottore, een Beethoven, een Freud en een Sternheim. De Turk lichtte zijn tulband toen het gezelschap langs onze tafel liep.
| |
| |
‘Maak toch plezier, beste mensen, laat je door ons niet tegenhouden,’ zei Elisabeth met hoge, geknepen stem.
‘Ik zie daar een verdomd fraai stel billen,’ schalde de stem van Freud door de zaal.
De aanwezigen lachten besmuikt.
‘Lach vrijuit, het is feest,’ nodigde Elisabeth het publiek en ze streelde een jong meisje door het haar, lichtte haar het masker van het gezicht en gaf haar een kus. Het meisje begon hysterisch te schreeuwen. Haar moeder, die naast haar stond, trok het meisje tegen zich aan, terwijl de vader zijn hakken tegen elkaar klapte en een diepe buiging maakte. De dottore was inmiddels naar het podium gelopen, waar hij onverhoeds een lavementspuit van komische omvang tevoorschijn toverde, het toneel opsprong en de daar nog steeds voorovergebogen staande juffrouw Kamenow... Opnieuw werd het publiek opgezweept tot een blinde razernij. ‘God behoede Franz de keizer,’ loeide het.
‘Bravo, dottore, nu is ze voor mij,’ riep Elisabeth met overslaande stem en ze baande zich met forse elleboogstoten een weg door het samendrommende publiek. Ik kon het niet langer aanzien. Ook juffrouw Kamenow zelf niet. Met een onmachtige kreet viel ze in zwijm. Enkele leden van het hoge gezelschap sprongen op het podium en begonnen een woeste dans. Ik moet hier weg, dacht ik, ik moet hier beslist weg. Waar was Kunz gebleven? Mijn god, Truffaldino danste met Freud. G'schichten aus dem Wienerwald. Waar de Turken lagen. Maar wie bekommerde zich daarom? Ik stond op. De zaal golfde voor me op en neer. Ik had beslist teveel gedronken. ‘Kunz,’ riep ik, ‘Kunz, ik wil naar huis.’ Maar hij hoorde me niet. Wankelend en struikelend probeerde ik me een weg te banen door de menigte. Ik viel op mijn knieën en kwam met mijn neus op een herenschoen met zilveren gesp. Aarzelend keek ik omhoog. Het was Beethoven. Ik zei ‘pardon’ en probeerde me langs zijn been op te trekken.
| |
| |
‘Maak dat je wegkomt, dronkelap, wie denk je eigenlijk dat je voor je hebt?’ snauwde de componist.
‘Ik zou het werkelijk niet weten, excellentie.’
‘Vort, scheer je weg.’
Op handen en voeten ging ik verder. Turken, zigeuners, slavinnen, moren, alles en iedereen trapte op mijn handen. ‘Excuseer,’ mompelde ik voortdurend, ‘excuseer’, maar niemand die er acht op sloeg. Toen ik meende bij de uitgang te zijn aangekomen, stootte ik mijn neus tegen de rand van het podium. Ik hees me omhoog en keek om me heen. Juffrouw Kamenow was verdwenen.
‘Waar is mijn verloofde?’ riep ik schor.
Iemand zei dat gravin Bathory haar had meegenomen naar haar kasteel, maar ik verstond het niet en wat men niet verstaan heeft is niet gebeurd.
Ik hoorde hoefgetrappel achter me. Ik moest weg, weg van hier. Geuren van patchouli en Egyptische sigaretten. De Valse des patineurs donderde door de hal. Een verhitte bezoeker trok een van de amazones de tuniek van het lijf. Een halfgod probeerde haar te ontzetten maar kreeg een elleboog in zijn gezicht en spuwde daarop jankend zijn tanden uit. Boven alles uit klonk nu het hoefgetrappel.
Ik klom op het podium. Een wervelende, gillende, huilende, krijsende menigte onder me. De patrouillerende soldaten sloegen er nu blindelings op in, rakend wie maar voor hun voeten kwam. Aan het einde van de hal klonken geweerschoten. Een maalstroom van mensen die vastliep op de walsende paren. Hijgend stond ze achter me, een wanhopig chimera, de mond geopend voor een kreet die pas buiten de zaal tot trilling zou komen.
Ik herkende de vrouw uit mijn jongensdromen.
‘Maar waarom vraagt u mij niet ten dans, beste Arlecchino?’ vroeg ze met hese stem.
‘Omdat er geschoten wordt.’
| |
| |
‘Maar dat is toch geen reden om mij niet ten dans te vragen.’
‘Voor je het weet struikel je over een dode.’
‘Zo wil de keizer het nu eenmaal, hij wil dat we plezier hebben.’
‘Kan wel zijn, maar ik dans alleen de polka en de czardas.’
‘O, maar dan bent u een echte boer. Ik wilde zo graag eens met echte boeren dansen.’
‘Mag ik u iets vragen, mevrouw?’
‘Maar natuurlijk, beste man.’
‘Denkt u dat boeren van vrouwen als u kunnen dromen?’
‘Maar het is toch typisch iets voor boeren om van vrouwen met hoeven te dromen.’
‘Zou u denken?’ Ze was dronken en hield het met jonge vaandrigs. Ze hijgde en was, meer dan een chimera, een oude vrouw.
Ze klampte zich aan me vast. ‘Dans met me,’ smeekte ze.
‘U zou er spijt van hebben, mevrouw, ik ben niet van uw soort.’
‘Ach,’ verzuchtte ze, ‘wat moet ik met mijn soort? Dat loopt de hele dag koffers te pakken, inventarislijsten op te maken, bankrekeningen naar het buitenland over te maken, te sjacheren om clandestien de grens over te kunnen. Mijn soort kruipt 's nachts dicht tegen me aan en huilt ‘help me, jij bent een vrouw, jij kunt met je charme meer bereiken dan wij met ons geld’. Maar wat zou ik kunnen bereiken? Ieder die ik, in ruil voor diensten, mijn lichaam bied, begint te snotteren en steekt hetzelfde verhaal af. Iedereen denkt alleen maar aan vluchten. Het is een walgelijke stad waarin wij leven, mijnheer.’
‘Zelfs de jonge vaandrigs zijn u niet tot troost?’
‘Wat weet u van jonge vaandrigs?’
‘Ik weet precies wat u met jonge jongens doet, mevrouw.’
| |
| |
‘Kent u mij soms?’
‘Zoals ik al zei, mevrouw, ik heb vroeger eens van u gedroomd.’
De dag waarop de Turken binnenvielen... of nee, de dag waarop men dacht dat de Turken binnenvielen, was tevens de dag waarop ik definitief afscheid van Alma nam, al was het niet geheel uit vrije wil. Diep in mijn hart wilde ik de droom wel blijven koesteren, maar de omstandigheden van buitenaf maakten het onmogelijk.
In de Magyarenhalle werd een confettikanon tot ontploffing gebracht. De gek die dat plan bedacht had was vergeten dat de Turken voor de stad lagen en het zwijn dat de lont aan het kruit bracht bleek achteraf Kunz met de broek te heten. Waar voorheen alleen maar een lichte hysterie had geheerst, een geestesgesteldheid die als niet meer dan normaal werd ervaren, daar ontstond nu een laaiende paniek. Kinderen werden onder de voet gelopen. Enkele leden van het hoge gezelschap eisten persoonlijke bescherming. De kudde vertwijfelden raasde over hen heen. Alma werd meegesleept. Ik riep haar naam. Ze keek wanhopig achter zich. Het regende confetti, de muziek was verstomd. Tafels versplinterden, de soldaten losten schoten in de menigte. Gereutel, gerochel, krakend bot, scheurende pezen. Een hoog en ijl gerinkel. Door de massale druk van lijven en ledematen had een van de glaswanden het begeven. Duizenden transparante messen daalden neer en verwondden evenzovele bezoekers.
Op onverklaarbare wijze dook Kunz naast me op. Hij grijnsde en wees naar de glazen guillotine. ‘Een chef d'oeuvre, beste vriend, een magistraal meesterwerk,’ kakelde hij, ‘daar kunnen de Turken nog een puntje aan zuigen. Aha, de vooruitgang, paleizen van ijzer en kristal... en je ziet wel weer wie er de dupe van worden. Het is weer de
| |
| |
kleine man die er voor boeten moet. Zo gaat het nu altijd. Kom op, Hauser, blijf daar niet zo sullig staan.’
‘Maar waarom lopen al die mensen naar dat gat?’ vroeg ik niet begrijpend.
‘Omdat ze van theater houden, beste vriend. Ze willen bloed zien.’
We werden voortgeduwd in de richting van het gat waaruit het nog steeds messen regende. Kunz gaf me een por in de zij. ‘Die kant op beste knul, of wil je ook onthoofd worden?’ Kunz schopte me, tegen de stroom in, in de richting van de uitgang.
Een tweede wand bezweek. De druk van de massa verplaatste zich naar het nieuwe ontstane gat.
‘Ik weet niet of we hier nog levend uitkomen, Kunz.’
‘Maak je zo klein mogelijk, Kaspar, alleen dan hebben we kans het te overleven.’
De wal van gewonden voor de twee al gebroken glaswanden belemmerde een verdere doorgang. Bij de aangrenzende wand beukten de mensen wanhopig tegen het glas, dat het tenslotte begaf, waarop zich een nieuwe drempel van gewonden begon op te hopen.
‘Vlees,’ kakelde Kunz, ‘wat een machtige hopen vlees.’ Hij ontblootte zijn tanden en grijnsde. Dicht tegen elkaar aan geklemd worstelden we ons een weg naar de uitgang. In de afvoergoten van de Magyarenhalle stroomde bloed.
|
|