door het huis slingerende kledingstukken zei ze, zo vlak als ze maar kon opbrengen, ‘Er heeft een dame naar u gevraagd.’
Mijn hart sloeg over. ‘Droeg ze een chignon?’
‘Ik kan het me niet meer herinneren, mijnheer Hauser.’
‘Wat hebt u haar gezegd?’
‘O, niets. Niets belangrijks... dat u hier niet woonde. Het leek me een actricetje toe, ik dacht toch niet dat u zich daar mee inliet.’
‘Ze rookte Egyptische sigaretten, hè juffrouw Kamenow?’ Ik greep haar bij haar schouders.
‘Zo, dus u kent dames die roken.’
‘Toe, juffrouw Kamenow, zeg het me.’
Ze draaide haar hoofd weg. ‘Dames die roken. O allerheiligst sacrament, wat heb ik onder mijn dak gehaald.’
‘Misschien was het wel een klant,’ probeerde ik, ‘ik ben toch niet verantwoordelijk voor de gewoontes van mijn cliëntele?’
Juffrouw Kamenow wierp haar hoofd naar achteren - o, ze had zo'n uitgebreid repertoir van bewegingen, zeker voor de dochter van een wasvrouw. ‘Mijnheer Hauser,’ zei ze met snijdende stem, ‘ik wil niet dat u mij zo aanraakt, ik ben geen soubrette.’
Ik sloeg haar in haar gezicht. ‘Beheers u, juffrouw Kamenow. Ik heb u mee uitgenomen naar het Prater en u met geen vinger aangeraakt. Wat denkt u eigenlijk wel?’
‘Precies, mijnheer Hauser,’ barstte ze in snikken uit, ‘met geen vinger hebt u me aangeraakt. Alsof ik geen vrouw zou zijn. Ben ik voor u dan alleen maar een kostjuffrouw, iemand die chocolademelk voor u mag schenken? Weet u wat het is, mijnheer Hauser, u bent geen man.’
‘Ha,’ zei ik, ‘geen man? Daar kan ik u anders verhalen van vertellen.’
‘O ja?’ snikte ze, ‘nou, vertelt u die smerigheden dan