en influisteringen en hij zei dat dat allemaal inbeelding was van iemand die het leven wenste op te vatten als een mysterie omdat hij het leven als werkelijkheid niet wist te hanteren. En dat was natuurlijk weer zo'n typische uitspraak van Kunz, quasi diepzinnig, maar als je probeerde te snappen, bleek het niets te betekenen. En ach, bedacht ik, het is immers een bekend feit dat je van kinderlokkers uit het Zillertal niets dan onvoeg en flauwekul verwachten kunt. Moest je hem daar zien zitten in zijn sjamberloek en met die belachelijke slaapmuts op. Net een arme dichter.
Toen het rumoer in de hoek begon af te nemen, wendde Kunz zich opnieuw tot mij. ‘Ik heb gehoord,’ zei hij op mierzoete toon, ‘dat mevrouw Korngold naar je verblijfplaats heeft geïnformeerd.’
‘Je liegt, Kunz,’ stoof ik woedend op, ‘je liegt dat je barst. Dat zit je te bedenken om me uit mijn tent te lokken.’
‘Wat zou ik je uit je tent willen lokken, ik weet niet eens dat je eh... nou ja...’ en wreef zich giechelend over zijn brandvlek, ‘...relaties onderhoudt zal ik maar zeggen.’
‘Ik onderhoud in het geheel geen relaties met die vrouw.’
‘Je schijnt op het hofbal te zijn geweest en daar schijn je je nogal te hebben aangesteld. Mensen als jij moeten zich ook helemaal niet opdringen aan dat soort milieus. Jouw soort valt altijd door de mand.’
‘Ik heb opvoeding genoten, Kunz. Ik weet hoe je dassen strikt, ik weet hoe je met mes en vork moet eten, ik ken de titulatuur, ik weet dat je koffie ná het diner en het aperitief vooraf neemt, dat zijn dingen waar jij zelfs nog niet aan geroken hebt.’
‘Kan zijn, kan zijn,’ gaf Kunz toe, ‘maar mij hebben ze iets nog veel belangrijkers geleerd, namelijk dat je niet alleen je plaats moet kennen, maar dat je daar ook moet blijven zitten. Hoogmoed is geen sieraad voor de werkende stand. Het zou je passen om je bij Mitzi of juffrouw Kame-