een plaats was. Maar, zoals hij zelf het zo treffend wist uit te drukken, ‘verder dan het likken van Zijne Majesteits Hoogedele Aars’, was hij nooit gekomen. En nu zou ik niet begrijpen welke plannen hij met mij of, beter gezegd, met mijn koopwaar voor had? Was ik dan werkelijk zo dom dat ik niet begreep dat er met mijn waar zaken vielen te doen? Of ik dan geen echte handelsman was, of ik van pap was, of ik niet lang genoeg onder de wiekslag van de dubbeladelaar had vertoefd om te begrijpen dat het er om ging dat men zijn recht kreeg, welke de omstandigheden ook waren? Bressen in de stadswallen, kadavers in de straten, Hongarije, Bohemen, Moravië onder de voet gelopen, allemaal tot mijn dienst, maar deze voorvallen mochten de objectieve gang van zaken niet beïnvloeden.
Welke die objectieve gang dan was? Ik moest het vergelijken met het gangwerk van een klok. Ieder beleefde de tijd zoals hij die beleven wilde. Voor wie zich druk maakte om het beleg, kon een seconde een eeuwigheid duren, voor wie er zich niet aan stoorde en vertier zocht in Grinzing of Prater, kon een nacht wellicht in één tel verstrijken, maar het objectieve raderwerk hielp iedereen weer met de benen op de grond. Het gangwerk van het ambtelijk leven markeerde de tijd zodanig dat men er houvast aan had. Kwam er een vuiltje in dat raderwerk, dan werd het pas goed een zootje, dan wist men niet meer of men in de dubbelmonarchie dan wel op de maan leefde en dat maakte volgens de Edler nogal een verschil.
‘Een uur gaans,’ vervolgde Eynhuf, nu werkelijk enthousiast wordend, ‘levert voor een kind een andere afstand op dan voor een volwassene. Een kind komt er net mee tot aan de Opernring, een volwassene bevindt zich dan al in de kampementen van de Janitsaren.’ Men kon daar geen peil op trekken. Het was beter te rekenen in termen van opeenvolgende promoties. Salzburg lag dan op eenhon-