‘Mijnheer Hauser...’
De dingen worden echter zo anders als men naast een vrouw in een schuitje zit, zo'n veertig meter boven de stad.
‘...waarom slaat u uw arm niet om mij heen, ik heb het zo koud.’
Opeens begrijpt men dan dat de dingen wellicht slechter zullen gaan aflopen dan ze ooit gedaan hebben. Hoe lang zou de traditie de traditie nog in stand kunnen houden? Ik keek haar van terzijde aan. Haar boezem bewoog koortsachtig op en neer. De kennismaking met de grote wereld scheen haar op de een of andere manier te bevallen. Het rad zette zich weer in beweging. Naar beneden nu, ik voelde mijn maag in mijn kruis zakken. Juffrouw Kamenow slaakte een gilletje. Ik sloeg onwillekeurig mijn arm om haar heen.
‘Die man,’ zei ik, ‘die u daar zag liggen, die was er ernstiger aan toe dan u wel dacht.’
‘Hoezo, mijnheer Hauser?’
‘Ze hebben hem niet alleen zijn broek uitgetrokken...’, ik drukte me dichter tegen haar aan, ‘...ze hebben hem ook zijn, nu ja, u begrijpt wel, afgesneden, maar dat kon u niet zien omdat hij in het donker lag. Een echte Turkenstreek.’
Als een baksteen zakten we naar beneden. Bij het woord Turkenstreek had ik mijn arm teruggetrokken. Zo moest het zijn en niet anders. ‘Kijk,’ kon ik nog net zeggen, ‘die vuren achter u zijn van de Turkse kampementen.’
Maar ze keek niet achter zich. Ze had een klein, wit, naar rozewater geurend zakdoekje uit haar tasje gehaald en veegde daarmee haar bovenlip droog.