maar een lente was er, voor zover ik dat kon beoordelen nooit bij. De laatste keer dat ze aan mijn bed kwam zitten huilde ik. Niet omdat ik wist dat het de laatste keer was, want dat kon ik niet weten. Ik huilde omdat ik niet wist of ik me gelukkig of daarentegen juist diep ongelukkig moest voelen. Ik voelde de warmte van haar lichaam tegen mijn betraande wangen stralen. Ik fluisterde haar naam, haar voornaam, die ik anders nooit gebruikte. Ze boog zich naar me over en nam mijn gezicht tussen haar handen. Ze kuste me op mijn voorhoofd en zei, ‘Zo'n grote jongen al, een man.’ Ik haalde mijn neus op en schaamde me voor mijn tranen. Ik sloeg mijn armen om haar heen en trok haar dichter tegen me aan.
‘Kaspar,’ zei ze, ‘je bent onze zoon.’ ‘Maar ik heb je nog nooit moeder genoemd, Alma.’
‘Ik moet weg, er is zoveel te doen.’
‘Houd je niet van me, Alma?’
‘Ik weet het niet, jongen.’
‘Die nachtelijke geluiden, Alma, ik wil nu eindelijk alles van die nachtelijke geluiden weten.’
Ze schrok en maakte zich los uit mijn omarming. ‘Je hebt ze nooit gehoord,’ zei ze driftig. ‘Het is allemaal inbeelding. Je bent een kind en je hebt kinderlijke fantasieën.’ Haar boezem bewoog heftig op en neer.
‘Wat doen jij en Korngold 's nachts eigenlijk? Jullie kamer lijkt wel een kasteel in de Karpaten.’
‘Dat zijn dingen waar je niet naar vraagt, Kaspar.’
‘Het spijt me, Alma.’ Ik begon opnieuw te huilen.
‘Zie je wel,’ zei ze, ‘je bent nog een kind, een arm, ziek kind.’ Ze kwam naast me liggen en drukte haar wang tegen de mijne. ‘Kon ik je maar troosten, jongen.’
Al het denkbare is mogelijk. Tot op zekere hoogte althans. Met trillende handen knoopte ze haar japon tot het middel los. Ze sloot haar ogen en vroeg me haar keurslijf los