5 Geratel
Het was gezellig warm bij juffrouw Kamenow op de kamer. Echt gemoedelijk, zoals het toen nog zijn kon. Geuren van Backhaend'l dreven langs het plafond, een aardig wijsje liet zich horen. Ach, du lieber Augustin.
‘Kijk, juffrouw Kamenow,’ zei ik toen ik halverwege mijn verhaal was gekomen, ‘dat is nu film.’
Ze legde haar handen op haar boezem en verzuchtte, ‘Het is net echt, mijnheer Hauser, want het is eigenlijk heel verdrietig. Al begrijp ik niet wat die mijnheer Sternheim nu precies doet.’ Ze huiverde en trok haar omslagdoek dichter om zich heen. ‘Een paar straten verderop heeft ook eens een Sternheim gewoond, maar ik weet niet of die nu hoedenmaker of handschoenenmaker was. Wat denkt u, mijnheer Hauser, zou dat familie van uw Sternheim kunnen zijn geweest? Wat is de wereld toch klein, als je het goed bekijkt.’
‘Ja, juffrouw, er is veel onbegrip in de wereld.’
Tussen de eiken en iepen en de verspreid liggende berkenbosjes trok een kille grondnevel op. Op de stukjes weiland tussen het hout dwaalden koeien, al kniediep in de nevel verzonken, wezenloos rond. Ik klom in een lage, knoestige eik en probeerde met bladeren en takken een zo gerieflijk mogelijk leger te maken. Ver weg kringelde rook omhoog en ik wist zeker dat die niet uit een schoorsteen kwam. Ik kotste de laatste resten van mijn middageten uit. Mijn ogen begonnen te branden. In mijn hoofd begon het te zoemen