El sisilobi, of het basisonderzoek
(1969)–L.H. Ferrier–
[pagina 50]
| |
[VI]Buni laat zich een groot huis bouwen in het sisilobi-park. Achttien kamers, een marmeren bad, vier toiletten, op hoge pilaren, half van steen, hout, de hele voorgevel een mozaïek van de duurste surinaamse houtsoorten, een dakterras met vijver en fontein. Alles helemaal aircondition! Om het huis wordt een schitterende tuin aangelegd, met brede oprijlaan. Hij laat er voorlopig nog geen aircondition-zwembad in aanleggen zoals Njuk. Je kunt uit Njuk zijn amerikaans ingerichte achterkamer door een glazen aircondition-gang naar het met glas overkoepelde aircondition-zwembad lopen. Het dienstmeisje, een van de dienstmeisjes, snelt je direkt met een glas champagne na. Een hoge funktionaris regelt het zo voor hem dat hij honderd vijftigduizend gulden bij een bank kan lenen. A fond perdu! Ze noemen het lenen, want je moet alle formulieren als bij een echte lening invullen. Het ‘perdu’ regelt zich vanzelf. Hij moet wel nog eerst een verklaring tekenen, dat hij ook in dit geval over de kategorieën, de buitenschot-mensen in het grensgebied, de vlaggetjes en het werk van de psychokartografen, zal zwijgen. Een speciale voor de kluis, waarin zich de safe voor de kaarten bevindt. Het zijn staatsgeheimen! Heeft hij aan de honderd vijftigduizend niet genoeg, dan mag hij gerust terugkomen, om meer te halen. Hij zal er dan een verklaring bij moeten tekenen. Namelijk akkoord met het eredoctoraat voor de auteur-vertaler en dat hij een ieder, die het waagt in zijn aanwezigheid daartegen te protesteren, desnoods zal doodschieten. Enigszins verdachte figuren moet hij direkt aan de bvd doorgeven! Allerlei sisilobi-affaires hebben Buni helemaal in beslag genomen. Ook het huis gooide de zaken overhoop. Gelukkig is het nu af. De aannemer kon over zoveel bouwvakkers beschikken, dat hij er een heel leger uit kon rekruteren en er een overschot aan burgerpersoneel van overhield. Er breekt voor Buni nu een periode van rust, goede orde en welvaart aan. De toneelwerkgroep is wel met hem in kontakt gebleven, maar de spelers reden de afgelopen periode op hetzelfde boerikikarretje als Buni. Ook voor hen is het grote ideaal verwezenlijkt. Met alle energie kunnen zij zich nu aan het stuk | |
[pagina 51]
| |
van Cigollilundo wijden. Van hun kantoren hebben ze nu ook de hele week vrij. Als regisseur kan Buni nu ook veel meer gezag uitoefenen dan vroeger. Ze nemen hem au sérieux. Hij heeft immers een sisilobi en zijn kolossaal huis in het sisilobi-park, dat pas aangelegd is en door 1250 tuinlieden wordt onderhouden. De repetities, stukken beter. Om versteld van te staan! Op de generale gaat alles toch zo voortreffelijk, dat Buni besluit de première in de zaal bij te wonen. Gewoonlijk ijsbeert hij tijdens de première van andere stukken achter de koelissen of in de kleedkamers en rookt hij de ene sigaret na de andere. Zijn voornemen om straks in de zaal te zitten, kan ook voor de akteurs een goede stimulans zijn zich nog meer voor een briljante opvoering in te zetten. De zaal is op dezelfde ochtend dat de kaarten aan de kassa verkrijgbaar zijn geheel uitverkocht. Er ontstaat een levendige kaartenhandel op de zwarte markt. Men telt rustig driehonderd gulden neer voor de laagste rangen. Buni doet geen moeite bekende gezichten te ontmoeten in de zaal, die nog nooit zo goed bezet is geweest. Hij zit in zijn gereserveerde loge, nipt aan zijn glas wijn, dat een sjiek geklede ober in groen kostuum met gouden biezen hem gebracht heeft. Ook de andere sisilobihouders worden nu bediend. Met een nederige, beleefde buiging meldt zich zijn sekretaresse, die hij hierheen gekommandeerd heeft om zijn aantekeningen te noteren. Zelf zal hij zijn recensie schrijven. Die moet straks in het Portugees vertaald worden. Biografische gegevens van Cigollilundo worden erin verwerkt. Het geheel hoopt hij later in een door jonge revolutionairen geredigeerd literair tijdschrift te publiceren..., dat in grote oplagen te São Paulo verschijnt. De geboortestad van Cigollilundo.
Het bloed van vele slachtoffers en de rookpluimen boven de brandende krottenwijken na de roerige opstanden te São Paulo, zijn nog niet van de straten gespoeld en door de wind elders heen geblazen wanneer Cigollilundo zich als achtste zoon in een gezin van twaalf kinderen meldt. Het gezin bewoont een smerig krot. | |
[pagina 52]
| |
Een hok, nauwelijks de ruimte van twee middelgrote pakkisten naast elkaar, een verrotte vloer, een lek dak, en vóór een opening, ongeschikt als raam en te klein voor deur. De goden hebben zijn krot voor de laatste brand gespaard. Cigollilundo zou anders niet eens een krot gehad hebben om erin geboren te worden. Het krioelt van de ratten, die van de puinhopen naar de overgebleven krotten gevlucht zijn. De elf andere kinderen moeten om de beurt hun ouders aflossen om de krat waarin hij ligt te bewaken. Ratten hadden anders het pasgeboren kind opgevreten. De ellende waarin hij opgroeit is te groot, om die in een paar woorden te beschrijven. Zonder aan zijn jeugd in erbarmelijke omstandigheden voorbij te gaan, kan er hier mee volstaan worden dat deze jongste zoon uit het armoedige vrachtrijdersgezin bij paters terecht komt, lezen en schrijven leert, intelligent is, te intelligent om pater te worden, wegloopt en de nederigste baantjes gretig aanpakt om boeken van grote schrijvers te kopen. Te voet reist hij naar Rio de Janeiro, waar hij met het schrobben van stoepen en het doen van boodschappen wat verdient. Met een groepje oudere bedelaars schrobt hij eens de grote, monumentale stoep van het kolossale theater in Rio de Janeiro. Een jonge, in die dagen zeer bekend akteur, komt de met groene zeep ingeborstelde stoep opstormen. Cigollilundo gilt hem toe toch voorzichtig te zijn. Te laat! De akteur valt languit op zijn gezicht en Cigollilundo snelt hem te hulp. Hij bedankt Cigollilundo, die hem over de al gespoelde plekken naar de ingang van het theater begeleidt. Daar wil de akteur net gehaast naar binnen stappen als hij de uit Cigollilundo's zak stekende papierrol ontdekt. Schetsen, gedichten, kanttekeningen bij een gedicht van Wordsworth. - Madre, Maria... - dat is alles wat de stomverbaasde akteur kan uitbrengen. Hij neemt Cigollilundo zo in zijn haveloze plunje mee naar de theaterdirekteur en laat hem met de andere akteurs en aktrices kennis maken. Hij draagt enkele fragmenten uit het werk van beroemde spaanse, portugese en braziliaanse schrijvers voor en noemt namen van engelse en franse dramaturgen, van wie zij nooit gehoord hebben. | |
[pagina 53]
| |
Men zorgt ervoor dat hij een klein kamertje krijgt, waar hij ongestoord de schetsen voor zijn toneelstuk kan uitwerken. Na een maand is het af en Eduardo, de akteur, snelt ermee naar de theaterdirekteur. Hij en alle anderen bewonderen het briljante werk van de geniale autodidakt. Op 15 november 1904, vindt de première van het stuk in het grote theater te Rio de Janeiro plaats. Cigollilundo is net vierentwintig jaar (zijn geboortedatum: 14 september 1880). Alle hoge funktionarissen wonen de voorstelling bij. Ze gaan erheen in de hoop enige afleiding te hebben. En die hebben ze ook hard nodig. De algemene krisistoestand drukt zwaar op het braziliaanse leven, in het bizonder op dat te Rio. Dit komt door een ernstig konflikt met de Engelsen. Het betreft een grenskwestie. Met het toenmalige Engels-Guyana, natuurlijk! Er heerst een gespannen sfeer, die zich in kleine schermutselingen aan de niet definitief vastgestelde grens ontlaadt. Geruchten over nog grotere troepenkoncentraties uit de engelse kolonie doen in Rio de ronde. De meningen in Rio zijn zeer verdeeld. Sommige beschuldigen keizer Pedro II van opzettelijke nalatigheid. Die oude sul, die steeds ‘de paraplu boven het zwaard had verkozen’, en die toen het volk hem duidelijk maakte dat hij als monarch niet langer gewenst was, Brazilië in 1889 bedaard en waardig vaarwel toezwaaide om als een bescheiden burger in Parijs te sterven. Hij had het toch in orde kunnen maken voor hij als keizer aftrad? Vreesde hij de Engelsen of wrijft zijn geest in 1904 zich vergenoegd in de handen als het hele grenskonflikt op de spits gedreven wordt en de Braziliaanse Republiek, op 15 november 1889 door de populaire generaal Deodoro da Fonseca uitgeroepen, een mogelijke oorlog indrijft? Er zijn ook andere stemmen in Rio, die menen dat president Rodrigues Alves (1902-1906) om persoonlijke politieke ambities het konflikt de nodige opruiende, nationalistische proporties laat aannemen, om zich van een komende ambtsperiode te verzekeren, en om nu radikaal met de Portugezen te breken. Dat is men wel met hem eens. Men moet radikaal met die bedrieglijke Portugezen breken, maar ze willen in de president, die hij nu is, straks geen keizerlijke afgod aanbidden. | |
[pagina 54]
| |
De Portugezen echter zijn wel op hun hoede. In het geheim voeren ze besprekingen met de Engelsen. Die Brazilianen moeten een niet te hoge toon aanslaan en zij moeten hun rijkdommen aan het europese vasteland blijven verstrekken tegen belachelijke prijzen. En ook de Engelsen vinden het niet erg daarvan mee te profiteren. Een listigheid slaagt. Er bestaat niet voor niemendal een konstitutie van 1891 en Victor Emmanuel III van Italië vindt het een heerlijke vrijetijdsbesteding zich als arbiter in het geschil te mengen om die konstitutie eens op zijn eigen manier in de levende braziliaanse praktijk toe te passen. Hij acht zich een wijs man als hij een semi-salomonsoordeel uitspreekt. Het betwiste gebied wordt in twee gelijke stukken verdeeld en de engelse kolonie krijgt een toegang tot de Amazonerivier. Hij benadeelt de Brazilianen op een vreselijke manier. De Brazilianen moeten zich zwijgend, als een goed verliezer, erbij neerleggen. Dat wordt trouwens ook aanbevolen volgens het principe der arbitrage ter regeling van internationale geschillen! Men kan zich de heftige verontwaardiging van de funktionarissen wel voorstellen als ze eerst hun buren, daarna hun vrienden, tenslotte ook nog zichzelf in de spelers van Cigollilundo's stuk herkennen. In zijn stuk stelt Cigollilundo onomwonden enkele afschuwelijke sociale wantoestanden aan de orde. In zeer knappe dialogen, die men gehoord moet hebben om ze te kunnen lezen, vergelijkt hij de edele humane kwaliteiten van zijn vrachtrijders, voor wie het wel of niet bezitten van een ezel en een kar (in Suriname zegt men een boeriki en een boerikikar) leven of verder kreperen in de stinkende, van ratten krioelende, krottenwijken betekent, met het bestiale gedrag van de beter gesitueerden uit de walgelijk praalzieke villaparken. Met atomen van een absolute realiteit, bombardeert hij hun geweten dat ook het dier heeft, en dwingt hij hen toe te geven dat ze zich steeds rijker vreten, zich niet meer aan werkelijke liefde storen, dat hun heroïsch gedweep met buitenvrouwen het illustreren van hun politieke macht en materiële rijkdom beoogt. Hij laat hen hun eigen stemmen horen waarmee ze het volk met leugens bedriegen. Hij laat ze zien dat ze zich er niet voor schamen God en de bijbel erbij te halen om het | |
[pagina 55]
| |
volk nog langer te laten wegkwijnen naar de idee van de voorzienigheid die de armen de armen en de rijken de rijken geeft. Vrachtrijders, die tegen geringe betaling dag en nacht zware koffiebalen op de blote rug torsen, karren, waarvoor geduldige ezels, laden, lossen om nogmaals op hun blote ruggen de balen het scheepsruim in te sjouwen. Ze hebben niet te vreten! Thuis verkommeren hun gezinnen en dreigen de ratten de bijna uitgeteerde, zieke kinderen ook nog op te vreten. En die rijken worden maar rijker. Koffie! Rijkdom voor hen, en een dagelijkse geseling voor de armen waarmee hun afschuwelijke armoede wordt onderstreept. Het wordt de armen ook steeds voorgehouden dat zij het maar als een voorrecht moeten beschouwen hun krottenwijken in zo'n mooie stad als São Paulo te hebben. Prachtige kathedralen, die de even rijke katholieken er neerzetten en reuzegebouwen van de rijken, die in de regering zitten. En dan nog de prachtige straten, waar zij met hun ezelkarren mogen rijden. Dit alles, het mooi maken van de stad, doen we ook voor jullie, zeggen de rijken tegen de armen. De winsten, beweren ze, steken we niet in onze eigen zak, we besteden ze aan jullie! Het is de wanhoop, die de armen dwingt de leugens soms te geloven, dat het inderdaad zo móet en niet anders kan. De rijken zijn op hun hoede. Bij de minste en geringste orde- of rustverstoring, deinzen zij er niet voor terug troepen te laten aanrukken die hun geweren afvuren op de opstandige, weerloze vrachtrijders. Ze sluiten ze in bij de haven, waar zij, de een na de ander, getroffen neerstorten. Het publiek begint, kort voor de laatste scène, zichtbaar onrustig te worden. De laatste scène bestaat hieruit, dat een schatrijke hoge funktionaris al zijn grote villa's verkoopt, zijn enorm uitgestrekte haciëndas en koffie-ondernemingen verkavelt in 1500 grote boerderijen, alle voorzien van goede woningen voor hetzelfde aantal vrachtrijdersgezinnen uit de krottenwijken bij de haven. Daarna vestigt hij zich bij de overgebleven vrachtrijders om er zelf als vrachtrijder te leven en er te blijven tot de laatste vrachtrijder deze afschuwelijke krotten verlaten heeft voor een normale woning. De funktionaris bidt een luid gebed, waarin hij | |
[pagina 56]
| |
smeekt te mogen sterven als een humaan mens, die hij als vrachtrijder worden zal. Hierna moet nog een rituele handeling plaatsvinden. Het podium wordt onder het uitstoten van onverstaanbare klanken met ezelmest bestrooid, terwijl ijzeren kooien, zo groot als een sinaasappelkrat, volgestopt met uitgehongerde agressief piepende ratten, door andere spelers twee aan twee de zaal in gedragen worden. Op advies van Eduardo, had Cigollilundo het strooien van de mest in de richting van het publiek weggelaten. (Het experimentele toneel is hoegenaamd geen hedendaagse vinding.) Van de rituele handeling komt niets terecht. Direkt na het gebed van de hoge, schatrijke funktionaris, die een vrachtrijder wordt, laait het geroezemoes, dat de spelers in deze moeilijke scène erg nerveus maakt, op en zwelt aan tot een orkaan van vreselijke scheldwoorden (het zijn hoge funktionarissen) aan het adres van Cigollilundo. Een politikus bespringt, gevolgd door vier anderen, het podium. Politieagenten rukken in groten getale aan. Cigollilundo wordt ter plaatse gearresteerd, geschopt, geslagen, bespuwd, en de door agenten vastgehouden akteurs moeten behalve deze marteling ook nog zien hoe hij met bloedende ogen en mond ruw wordt weggesleept. Hij wordt van opruiende aktiviteiten beschuldigd, van heulen met de Engelsen verdacht (op zijn kamer vindt men het werk van Wordsworth) en als een staatsgevaarlijk individu beschouwd omdat men behalve franse socialistische pamfletten uit 1848, het werk L'Organisation du Travail van de socialist Louis Blanc, tussen de aantekeningen en gedichten van Lamartine aantreft. (Kontakten, op niveau van wederzijds gerespekteerde gelijkheid, tussen de braziliaanse en de franse letterkunde dateren van 1820.) Cigollilundo wordt in een cel opgesloten, boven een smerig, van ratten krioelend riool, waarvan de naar boven borrelende stank hem dreigt te verstikken. 's Nachts kruipen de uitgehongerde ratten door de spleten zijn cel binnen. Een grote agressieve rat waagt het hem te bespringen. Cigollilundo vangt hem op en weet ook nog wat hij doen moet om zich van de wachtende meute te | |
[pagina 57]
| |
bevrijden. Met een stalen gezicht bijt hij langzaam de strot van deze leider door, zodat het beest lang een ondraaglijk, angstaanjagend gepiep laat horen. De meeste ratten vluchten. Alleen de vraatzuchtigste blijven tot Cigollilundo het rattebloed in hun richting spuit en hen de vieze haren uit zijn mond naspuwt als zij in de spleten verdwijnen om niet meer terug te komen. In het centrum van Rio kunnen de lasteraars onder de rijken zijn naam niet met rust laten. Na een week komt er een beschuldiging, beter een laffe gemene lastering bij. Er bestaat een ongewone verhouding tussen hem en Eduardo, beweert men. En omdat Eduardo zich iedere avond bij hem in bed kon uitleven, heeft het waardeloze stuk het podium gehaald. Andere rijken proberen deze lasteraars onder hen tot zwijgen te brengen. Maar zij zien zich voor een onmogelijke taak gesteld hen van de nergens op slaande leuterpraat te overtuigen, zonder daarbij de indruk te wekken dat zij Cigollilundo's onschuld willen bewijzen. Zij kunnen er niet aan ontkomen zich zelf ook van dergelijke verhoudingen verdacht te maken. Men laat niet na Cigollilundo hier een verhoor over af te nemen. Hij antwoordt zonder zich daarbij geïrriteerd of machteloos te tonen, dat de liefde van en voor Eduardo hem van onschatbare waarde is. - Zonder zijn liefde, zal ik mij inderdaad de onwerkelijke, mindere voelen die jullie zo graag in mij willen zien. Ik zal een onecht mens zijn, jullie echte, meer mens! Mij kunnen jullie gerust kapot slaan, of laten schoppen en spuwen. Mijn liefde, onze liefde, zal nooit met de smerigheid, die uit jullie rijkdom en diefstal borrelt, besmeurd worden. - Het loopt bijna weer uit op slaan, schoppen en spuwen. Een felle bliksemschicht knalt allen in de houding en dondert na in hun bevende en trillende lichamen. Van de hoogste tot de laagste rang. Een gerespekteerde, waardige oude heer betreedt het kantoortje. - Senhor Rios Radremarigères. - Stilte. Doodse stilte! Rios kijkt met een ernstige blik de in de houding geknalde cipiers en officieren een voor een van top tot teen aan. Als stenen pilaren staan ze er, maar Rios ziet hoe de | |
[pagina 58]
| |
laatste spierreflexies vuisten ontspannen en hoe uit de mond het overtollige speeksel weggeslikt wordt. Met een krachtig: - Vae-se embora! -Ga naar voetnoot1 en een snelle, heftige beweging van de rechterhand met uitgestoken wijsvinger, verscheurt hij de stilte en doet hen als over elkaar vallende, laffe honden de binnenplaats opvluchten. Daar kijken zij elkaar zwetend en half huilend aan. Overwegen stotterend hoe zij Rios straks op de knieën zullen smeken dat zij niet ontslagen worden. Rios, een schatrijk man, grootgrondbezitter, uitgestrekte koffieondernemingen, talloze kolossale huizen en andere gebouwen in Rio en São Paulo. Een uitzonderingsfiguur met een enorm literaire belangstelling, vriend en bewonderaar van de grote beroemde braziliaanse schrijver Marchado de Assis (1839-1908). Hij feliciteert Cigollilundo, die nog steeds op de krat zit. Ook de hartelijke gelukwensen van Marchado brengt hij hem. Deze is door het wanordelijk gedrag van het publiek helemaal overstuur geraakt en moet nu enige dagen het bed houden. (Marchado had een minder goede gezondheid.) Rios heeft ook geen woorden voor het werkelijk bestiale gedrag van mensen die zich zijn klassegenoten moeten noemen. - Ik zal als een kinderloos, rijk man moeten dood gaan. Vóór mijn lichaam, mijn dood lichaam koud en stijf is, zullen velen zich in mijn huis verdringen. Het testament betekent alles voor hen. Maar ik ga niet dood als een schatrijk kinderloos man. Ik wil sterven, sterven als een mens. - Zijn stem breekt en hij omhelst Cigollilundo, die de oude zeer bewogen man beleefd aanziet. Met een gebukt hoofd gaat hij heen. Cigollilundo komt nog dezelfde dag in een voor hem speciaal ingericht vertrek in een personeelsdependance van de gevangenis. Een groepje nieuwe lasteraars, die de gevierde akteur Eduardo niet in hun laster durven te betrekken, wagen het hun vuil op het hele theaterbestuur uit te braken. De theaterdirekteur - razend - staat op het punt een pamflet te laten drukken. Hij zal er | |
[pagina 59]
| |
Cigollilundo in verdedigen, in zijn eer herstellen, een boekje opendoen over een behoorlijk aantal homofiele verhoudingen bij rijken, politici en klerikalen. Misschien kunnen ze hem dan vragen wat dat er in hemelsnaam mee te maken heeft. - Ja, - hoort men uit de monden van de lasteraars, - hij gunt ons onze goede en welverdiende rijkdom niet. Afgunst! En hij is jaloers op onze kinderen en mooie vrouwen. Niks geen oprecht medeleven met de vrachtrijders. Er is trouwens geen afschuwelijke armoede in de krottenwijken te bespeuren die hem tot het schrijven van zijn smerig stuk geïnspireerd heeft! - Eduardo wijst de theaterdirekteur op een andere mogelijkheid. Vanmorgen heeft hij bij de zieke Marchado thuis Rios ontmoet die er ook op ziekenbezoek was. Deze heeft hem toen even apart genomen om het een en ander te bespreken. Eduardo is er natuurlijk van overtuigd, dat de direkteur er verder over zal zwijgen. De direkteur voelt zich een stuk opgelucht en hij zou geen echte Braziliaan zijn, als hij naliet dit bevrijde gevoel met een politieke scherts te onderstrepen: - Je durft tegenwoordig hier aan de vlakke kust je mond niet open te doen. Ze zijn zeker vergeten dat het verdwijnen van Pedro II en de komst van Onze Republiek, die wij daarna mochten uitroepen, aan die vrije, openlijke kritiek te danken is. Als je ergens de naam van een politikus noemt, gaat men de volgende dag direkt je gangen na! - Eduardo vertrekt met een flinke som geld van Rios en al de manuskripten van Cigollilundo naar Parijs. Daar vindt hij al heel gauw een geschikte uitgever, die het werk graag wil publiceren. De zitting wordt op 19 januari 1905 te Rio de Janeiro gehouden. Na ruim twee maanden voorarrest. In die twee maanden zoekt Rios hem bijna dagelijks op. - Je moet je straks niets van dat geschreeuw aantrekken. Ik heb er al voor gezorgd dat alles zich in de meest positieve zin zal ontwikkelen. Wel stel ik een soort jarenmarge voor. Dat is om ze zelf een wettelijke periode te laten vastleggen. Er bestaat geen straf. - Wat doen al die gevangenen eigenlijk hier? Allemaal vrachtrijders en zonen uit die gezinnen. Hele families uit de | |
[pagina 60]
| |
havenkrotten wonen gewoon hier! Wij hebben ze erin gedreven, Cigollilundo! Wij! Zij zijn allemaal de onschuldige slachtoffers, de onbruikbare koffiebonen die ons geen winsten beloven. We laten ze verrotten! We moeten, de rijken moeten dit toegeven! Onze handen grepen in de wanhoop van de armen messen en flessen. Onze linker liet hen het mes of de fles onhandig vasthouden, onze rechterhand vuurde het geweer op hen af. Hun onhoorbaar, gemarteld geschreeuw, in doodsnood, is de teruggekaatste judasachtige vrolijkheid van onze vals opgewekte stemmen die klinken aan onze kopieuze diners en het lachen in de sprookjesachtig verlichte balzalen op dansavonden. Een terugkaatsing naar de zuivere werkelijkheid, die wij niet zien, niet horen, maar met het sperma uit koffie en geld zonder ophouden dagelijks verkrachten. - Cigollilundo zwijgt. Graag had hij iets gezegd, opdat de man zich niet verder opwond. Deze vertikt het zijn nieuw ontvangen inzicht met rust te laten. Als een verheugd kind bespeelt hij een nieuwe werkelijkheid, die komen zal. - Ik, ik wil sterven. Rios Radremarigères, je moet sterven als een mens. - Cigollilundo ziet aangedaan toe hoe de oude man zijn bevende handen vouwt. Hij bidt onhoorbaar, zonder woorden. Prevelt die niet, maar Cigollilundo weet naar welke god Rios zoekt. Eén die hij nooit in zijn prachtige kathedralen ontmoet heeft en die hij er ook nooit zal ontmoeten. Maar één, die hij straks, als vrachtrijder op zijn ezelkar, zal leren kennen, en ontmoeten. Tijdens de zitting eisen de vele aanklagers de doodstraf, levenslang, en een vindt het niet overbodig daaraan toe te voegen ‘drinken van een gifbeker’. (Hij had in Lissabon een klassieke opleiding genoten.) Rios, president van het hof, laat hen rustig uitgillen, tot zij, bang om nog langer hun eigen bespottelijke stemmen aan te horen, zwijgen en rustig gaan zitten. Rios bevindt zich in een uiterst moeilijk parket, maar hij weet hoe er zich uit te redden en over welk recht hij daarvoor beschikt. Kort zet hij de zwijgende zaal uiteen dat er hier geen sprake van straffen kan zijn. Cigollilundo is geen staatsgevaarlijk individu en hij hoort niet in een | |
[pagina 61]
| |
gevangenis thuis. Om het hier maar niet langer te maken, Rios stelt een soort natuurkatharsis voor. Zij mogen het voor zijn part natuurstraf noemen. (In een kortgeleden uitgegeven privékorrespondentie van een braziliaans schrijver treft men het volgende aan: - Zij, stinkende lafaards, oplichters die hier opstaan om met een duivelse glimlach in hun rotte smoelen tegen Rios te grijnzen, doen dat niet uit diep respekt voor zijn juridische deskundigheid, maar omdat zij niet weten in welke bochten zij zich als slangen moeten kronkelen om een zo gunstig mogelijke indruk op hem te maken. Ze willen hem misvormen tot hun goede vriend, zijn huis dagelijks met hun smerige poten betreden om er hun judasgezang te laten klinken. Hun nu verborgen giftanden zullen zij boren in zijn testament, zijn oprechte werkelijkheid vermoorden om hun bedrog te laten voortleven. -) De uitspraak luidt drie jaar gekontroleerde, onbetaalde arbeid als vrachtrijder te São Paulo. Dit op voorstel van Rios. Met zitten en opstaan haalt het direkt alle stemmen. Niemand is er tegen. São Paulo is ook zo ver van Rio. Eén komt er nog mee aandraven dat hem voor die periode tevens een publikatieverbod moet worden opgelegd. Een andere schatrijke politikus, felle tegenstander van Rios, moet later hebben opgemerkt dat het niet te betreuren is dat het publikatieverbod terzijde werd gelegd. - In zijn smerige krot zullen de ratten het papier opgevreten hebben, nog voor hij er een stinkend woord op kan krabbelen. - Cigollilundo moet namelijk in een krot wonen. Niemand merkt hoe verheugd hij met de uitspraak wel is. Hij alleen voelt de vreugde branden achter zijn netvlies. Zijn ogen blijven droog. Hij kan nu zijn ideaal verwezenlijken. Cigollilundo zit zijn ‘straf’ niet uit. Op 2 februari 1905 wordt Rios Radremarigères tijdens een verkoopbespreking met enkele grootgrondbezitters en huiseigenaren door een zwartgemaskerde indringer in het kleine kantoortje doodgeschoten. Een uur daarna treft waarschijnlijk dezelfde moordenaarshand Cigollilundo, op de weg met een volgeladen ezelkar. Het is de moordenaar, die vanuit het raam van een kolossaal woonhuis vuurt, niet voldoende en de derde kogel verbrijzelt ook het dier de schedel. | |
[pagina 62]
| |
Ten slotte nog iets over de engelse vertaling. Deze is van een Engelsman, William F. Loughby. In 1920 moet hij om gezondheidsreden zijn studies in de franse taal- en letterkunde aan de Sorbonne vroegtijdig beëindigen. Keert terug naar Londen, waar hij zijn vertaling in 1922 publiceert. Op medisch advies reist hij nog datzelfde jaar naar Trinidad en wordt er als schrijver van korte verhalen, die hij ‘Tobacco-stories’ noemt, zeer populair. Hij overlijdt er in 1938.
Het doek valt na de laatste scène. Een daverend applaus breekt los dat weldra met een oorverdovend, uitbundig gejuich naar een onbereikbare climax opstijgt. (Het rituele meststrooien en het ronddragen van de uitgehongerde, agressief piepende ratten is noch in de franse noch in de engelse editie opgenomen.) De spelers komen al voor een vierde keer terug om de hulde van het publiek, dat van geen ophouden schijnt te weten, in ontvangst te nemen. Een jel van: - Buni, Buni Rusman... Buni, Buni Rusman... - wordt al heel snel door het nu ook met de voeten stampende, luid applaudisserende, juichende publiek gretig overgenomen. Buni verlaat zijn loge, gaat de trap af en snelt, half verlegen, onder luid - Bravo, Bravo, Seti, Seti -Ga naar voetnoot1 geroep naar het podium, waarop hij door twee spelers gehesen wordt. Beeldschone vrouwen komen met een stralende glimlach hem en de spelers enorme, prachtige boeketten van crotons, rode en gele cana's, fajalobis en gele calleopsels aanbieden. Ze steken hem een korsage van orchideeën en een witte fransjepana in het knoopsgat. Doen hem een groene krans van maidenhair, gedekoreerd met paarse, roze en witte bougainvillebloemblaadjes om de hals. Kussen hem om de beurt op beide wangen. Hij, de grote man, regisseur. Bezitter van een sisilobi en een geelglanzende boerikikar. Een hoge funktionaris komt het trapje van het podium op snellen, struikelt bijna, omhelst hem en wenst hem namens vele andere hoge en minder belangrijke politieke funktionarissen, | |
[pagina 63]
| |
's lands dienaren, geluk met het enorme sukses dat enkel en alleen aan Buni's briljante regie te danken is. Hij fluistert hem even vertrouwd in het oor dat morgen een hoge bonus op zijn bankrekening bijgeschreven zal worden. Eerst na twintig minuten komt er enige beweging in het publiek, dat van de staande ovaties een maraton wil maken. Eindelijk kunnen ze zich terugtrekken in de kleedkamers, waar kratten gekoelde champagne, bier, dure wijnen, sherry hen als aperitiefje wachten van het zeer uitgebreide diner dat hun straks in het duurste restaurant door de funktionarissen wordt aangeboden. In de gangen valt men over de journalisten en persfotografen, die hen - na ongeduldig wachten als gekooide leeuwen op hun voedsel - bijna verslindend verwelkomen. Suppoosten moeten eraan te pas komen om hen ongevild naar de grootste kleedkamer te begeleiden. De geur van de haast overbodige, nog steeds aangedragen boeketten en vruchtenruikers, vloeit met die van champagne, bier, sherry en talloze wijnsoorten samen tot een ongekend parfum van lof en eerbetoon. Door de grote openstaande ramen ontvlucht de rook van vele sigaretten en sigaren de overladen atmosfeer. Meisjes in surinaamse folkloristische kostuums gaan rond met zilveren schalen, waarop kleine hartige hapjes. Het knallende vuurwerk van zonder ophouden achter elkaar ontkurkte champagne- en wijnflessen, verliest zich geheel in de steeds voller stromende, druk pratende en geamuseerd lachende ruimte. Men kan zich al niet meer verroeren zonder daarbij tegen zijn buurman te stoten of hem op de tenen te trappen. Dit wordt nog maar nauwelijks opgemerkt. Na een uur slaagt een krachtige stem erin, staande op een kleine tafel, de nodige aandacht op te eisen voor een mededeling. Het is nu tijd voor het vertrek naar het geweldige restaurant. Daarna zal men tot vroeg in de ochtend in de vier grote, sprookjesachtig verlichte, airconditioned danszalen van hetzelfde kapitale hotel-restaurant op de ritmische klanken van vier bands kunnen dansen. Op het airconditioned dakterras kan men van een aparte rust genieten, luisteren naar het heerlijk geruis van de fonteinen of de zwarte en roodbruine surinaamse kwiekwies en rossige hollandse goudvissen in de door | |
[pagina 64]
| |
bodemlampen verlichte vijver gadeslaan bij het bedrijven van hun piscesiale coëxistentie. En verder nog te veel om op te noemen. Men dient er maar met spoed heen te gaan! Buni zegt tegen iemand dat hij er liever op eigen gelegenheid heen gaat. Het wordt hem bijna kwalijk genomen en men kan niet nalaten teleurgesteld tegen te stribbelen. - Ik wil me hier nog eerst een beetje opfrissen en een ander kostuum aantrekken. - (Zijn butler heeft het hier bezorgd.) - We kunnen toch op je wachten, Buni? - - Ga met ons mee, direkt, je hoeft je niet op te frissen. Je ziet er zo prima uit! - - Nee, gun me dat alsjeblieft. Ik kom alleen. - - Je laat ons niet te lang wachten hoor. - - Nee, dat zeker niet. - Buni moet weer vele handen schudden. - Ach, straks zien we elkaar weer. Het hoeft niet. - Ze begeven zich nu ook naar de grote zijdeur, die toegang tot de prachtig aangelegde tuin om het theatergebouw verschaft. De anderen lopen al in een lange stoet over het witbeschelpte pad, dat perlemoer fonkelt in het licht van schijnwerpers en tuinlampen. Buni zit nu alleen in de grote kleedkamer, tussen zijn bloemen, lege glazen en op een lange tafel, waarover een wit bemorst laken, lege en half lege flessen. Twee suppoosten komen door de gangdeur naar binnen en vragen nederig of zij hem bij het opruimen niet zullen storen. Hij zegt nee, en gaat naar de kleine kleedkamer ernaast. Daar hangt zijn kostuum klaar met alles wat erbij hoort. Voor de grote spiegel neemt hij op een bank plaats. Het gebouw is verlaten. Buni hoort in de kamer naast hem het regelmatige, bijna gehaast af en aan lopen van de twee suppoosten. Ze pakken de lege flessen twee aan twee met beide handen op. Snel een aaneenschakeling van vier, elkaar opvolgende schurende tikken van glas, die hem een koude rilling - spierreflexies op de huid als kippevel - bezorgen. Een glas valt aan scherven. Het zijne? Nog een. Waarom een tweede? In de verte het gedruis van lange files auto's. Schakelen en sneller worden. Weg. Schel gefluit van verkeersagenten, op de hoek van | |
[pagina 65]
| |
de Dokter Nassilaan en de Stoelmanstraat, dezelfde en de Gravenstraat. Ze hebben nog steeds hun handen vol met het verwerken van de enorme verkeersstroom om een chaos te voorkomen. De vele sisilobis en de in prachtige kleuren geschilderde boerikikarren hebben overal voorrang gekregen. Zij hebben als eerste de volgeparkeerde ruimten tussen de eeuwenoude, trotse mahoniebomen in de Dokter Nassilaan mogen uitrijden. Theaterbezoekers, die nog niet in hun eenvoudige amerikaanse sleeën gestapt zijn, kijken hen als in de houding geknalde rekruten na. Agenten en marechaussees salueren vijftien meter voor en na, eerbiedig de door bereden agenten geëskorteerde sisilobistoet. Het volk juicht de sisilobihouders toe. Zingt jubelend hun namen. Het heeft hier vanaf zes uur geduldig staan wachten om hen tegen halfzeven bij het aankomen te bejubelen. Gewacht. Geduldig gewacht. Pinda's, kraw-kraw en gekoelde sinaasappelen bij de karretjes van de ventende Javanen gekocht. Bara's bij de twee hindoestaanse May's, die naast hun rieten manden op de grond gehurkt zaten. Om acht uur een onverwachte regenbui getrotseerd, moeten trotseren omdat de vooruitstekende, op pilaren rustende balkons en de twee chinese winkels op de hoeken aan velen te weinig plaats konden bieden. De heerlijk koele, mahoniefris geurende atmosfeer, waarvan ze direkt daarna genieten, behoedt hen het onzichtbare, met virussen besmette stof, dat de sisilobistoet de gereinigde lucht instuift, in te ademen. Velen die ondanks hun lang en geduldig wachten niets meer kunnen zien van de stoet, haasten zich naar de grote parkeerhaven bij het Oranjetuinkerkhof in de Gravenstraat aan de overkant van het ccs-gebouw. Enkelen wagen het zelfs op dit late uur over het grote gietijzeren hek - een onderbreking van groen smeedwerk in de dikke roodbakstenen muur - te klauteren om hard over het beschelpte middenpad - een scheiding tussen de doden - naar het hek aan de Gravenstraat te snellen. De Oranjetuin vult een groot gat in het verleden tussen de eeuwenoude, mahoniebegroeide Nassilaan en de Gravenstraat, getuige van een vernieuwingsproces. | |
[pagina 66]
| |
Dagelijks draagt zij tienduizenden kindervoeten en -voetjes naar en van het uitgestrekte scholencentrum, dat zij is. Om halfacht loeit de sirene. Spoort hen aan tot haasten om vooral niet te laat op school te komen. Naar haar begin toe, veranderen de monumentale gebouwen in regeringskantoren en staat als eerste het historische gebouw der Staten van Suriname. Ze behoudt zich het voorrecht haar begin te laten samenvloeien met de allee naar het Gouvernementspaleis. Een allee waarboven nog oudere tamarindebomen een gewijde stilte krommen. Daar begint de Gravenstraat. Haar scholencentrum eindigt vlak voor het Oranjetuinkerkhof. Een vullend gat in het verleden. Tussen die twee staande polen beweegt zij een dynamische lading voor de toekomst op schoolkindervoetjes. Hoort men er de stapjes? De echo van die stapjes? |