Âtman
(1968)–L.H. Ferrier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
[XIV]In die straat kom ik om een boodschap voor Orlando te doen bij een verpleger van het 's Lands Hospitaal. Orlando heeft mij een brief meegegeven voor hem. Zijn adres heb ik eerst moeten opzoeken. Ik heb naar het hospitaal gebeld. Hij was er zelf niet en een andere verpleger vertelde mij waar hij woonde. Daar ga ik nu naar toe en ik ken deze straat. De tamarindebomen staan er nog aan weerszijden van de brede goot, die er nu niet meer is. Ze staan in het midden van twee brede straten voor eenrichtingverkeer. De smerige goot is dichtgegooid. Het water stroomt nu in grote draineerbuizen. Er zijn plantsoenen met prachtige bloemen aangelegd op het middenpad, waarboven de in elkaar gegroeide kruinen van de oude tamarindebomen een erehaag vormen. Ik vind het huis heel vlug. Hij woont op een bovenwoning met een balkon. Ik moet even precies vertellen wie ik ben als ik onder aan de trap sta. Snel noem ik Orlando's naam en zeg dat ik met vakantie ben en dat ik een brief van Orlando, die hem allang had willen schrijven, bij me heb. Hij herinnert zich het een en ander en dan laat hij me vriendelijk boven komen. Er zijn enkele jonge mannen op het balkon. Zij drinken whisky en cola met rum. Het is iets over twaalf. Hij | |
[pagina 134]
| |
vertelt mij dat hij gisteren jarig was, maar dat hij vandaag zijn jaardag viert. Zijn mond is breed en als hij lacht zie ik dat hij een vals gebit heeft met gouden zijtanden. Ik weet wat er in de brief van Orlando staat, die hij nu in een van de mahoniehouten bakstoelen van de voorzaal zit te lezen. Ik drink een paar flinke slokken van de whisky, die goed gekoeld is. Hij fronst even zijn wenkbrauwen, maar leest dan met een halve glimlach verder. Ik zal het gesprek moeten beginnen, denk ik. Hij heeft zeker al gezien dat ik niet zo ben. Misschien weet hij ook niet dat ik zoveel van Orlando weet en dat het mij bekend is dat Orlando hem geschreven heeft over zijn leven. Ik weet dat hij geschreven heeft waarom deze verpleger nooit getrouwd is en dat Orlando hem ook zijn excuses aanbiedt voor iets dat lang geleden gebeurd is. Orlando's moeder lag toen al een paar maanden in het hospitaal. De verpleger was erg vriendelijk. Hij zag en kende ze allemaal en merkte ook op dat al de broers met hun vrouwen of verloofden kwamen maar dat Orlando altijd alleen was. Op een middag toen Orlando weer naar huis ging was hij hem op de gang stralend tegemoet gelopen om een praatje met hem te maken. Het eindigde hiermee dat hij gedroomd had samen met Orlando in een kamer te zijn geweest. Orlando had zijn broek losgeknoopt en zo gedaan, waarbij hij een onanerende beweging met zijn rechterhand maakte, tot het er uit spoot. Toen wilde hij het ook bij hem doen. Hij merkte dat Orlando gespannen luisterde en hij keek ook naar diens gulp. ‘Wil je, ben je aan’ had | |
[pagina 135]
| |
hij meteen gevraagd. Maar dat was toen genoeg geweest en Orlando was woedend de brede trap af gesprongen, trok zijn fiets wild uit het fietsenrek en reed weg zonder zich er aan te storen dat het verboden was naar buiten te fietsen. Diezelfde avond had hij zijn oudste broer, de arts, alles verteld. Deze maakte de volgende ochtend een vreselijke scène met de verpleger, liet hem bevend op de gang staan om zich bij de direkteur te gaan beklagen. De verpleegsters waren ook erg geschrokken want ze hadden hem nog nooit zo razend meegemaakt. Er kwam een heel gedonder van en de verpleger werd bijna ontslagen. ‘Ik heb het erg moeilijk gehad. Vooral met mijn familie. Niemand wilde zich meer met mij bemoeien. Mijn moeder niet eens. Dat was heel erg. Mensen hebben mij bespot en uitgelachen. Nageroepen met lelijke scheldwoorden. Ik had soms mijn rust niet. Waar ik vroeger gewoond heb, kwamen ze soms tot onder mijn raam om Boeler, boeler, te roepen. Maar nu is het anders. Ik heb geen last meer van ze. Ik leef gewoon en doe mijn werk. Ik val ook niemand lastig’ Hij begon nu enkele namen te noemen van andere mensen, die ook zo zijn. Dit was op verzoek van Orlando. Ook moest hij me vertellen van ontmoetingspunten enz. enz. Ik maakte aantekeningen. Hij voelde zich gewoon op zijn gemak. Misschien was dit de eerste keer dat hij met een ander zo open kon spreken. Er waren ook namen bij van mensen die ik kende. Van mijn leeftijd, en Orlando zou ze zeker ook | |
[pagina 136]
| |
kennen. Ik moest maar kontakt met die ene jongen maken. Er wachtten mij dan zeker ervaringen uit een heel ander milieu. De kerels, die ik hier in huis zag rondlopen en whisky zag drinken waren beslist van een heel ander soort, dan waarmee Orlando zich zou willen bemoeien. Het was bijna twee uur toen ik weer weg ging. Ik moest nog een stuk lopen om de auto, die bij de Shell voor een beurt was, op te halen. Ik had hem verder nog de nodige mededelingen gedaan over Orlando's levensinstelling, maar ik voelde wel dat hij me helemaal niet begreep. Ik zal wel beter kunnen praten met Harold, dacht ik toen ik de trap afging. Ik liep naar de Zwartenhovenbrugstraat terug en bleef even staan om nog eens naar het standbeeld van Kwakoe te kijken. Aan de overkant stond een Creools meisje onder het balkon. Zij had een blauwe jurk aan en een rode sjaal om haar hoofd gebonden. Toen ze zag dat ik naar haar keek, zette ze haar zonnebril af, opende haar tas en deed alsof ze iets zocht. Ik wachtte niet langer en liep naar haar toe. We begonnen direkt te praten. Ik weet niet meer waarover. Ze wachtte op de bus en werkte in een manufakturenzaak. Ze zag dat ik met vakantie was en vroeg me wat mij aan mijn hand scheelde. Ik stak een sigaret op en bood haar aan haar naar huis te rijden. Ze liep met mij mee naar het Shell-servicegebouw op de hoek van de Maagdenstraat. We reden snel naar de Charlesburg. Het huis was niet groot, maar keurig geschilderd en | |
[pagina 137]
| |
stond alleen vooraan een groot perceel. Haar moeder keek niet vreemd op. Ik bleef eten. Er waren veel kleine kinderen en ze vertelde mij dat het de kinderen van haar zuster waren. Die zuster zag ik niet want zij werkt in een distrikt als vroedvrouw. Na het eten deed haar moeder de vaat en veegde een van de meisjes de vloer van de eetkamer en de voorzaal, met madeira-stoelen, schoon. De andere kinderen gingen op het erf spelen. Wij gingen in de voorzaal zitten en luisterden naar de radio. Er was eerst nog een nieuwsuitzending, daarna Hindostaanse muziek, die ze wegdraaide voor een verzoekplatenprogramma van teenagemuziek. Ze hoopte later ook naar Holland te gaan en nu was ze in een kasgeldGa naar voetnoot* waarmee ze oud en nieuw op Curaçao ging vieren. Een excursie. Ik dronk tamarindestroop en we aten samen een kleine papaja. Haar moeder kwam binnen en zei dat ze met de kinderen naar die en die ging, dat was een paar percelen verder. Ze meende ook mijn grootmoeder te kennen. Waarschijnlijk een hele geruststelling, voor mij misschien en zeker voor haar. Haar moeder is nauwelijks weg en ik hoor de kinderstemmen niet meer of ik begin over heel andere dingen te praten. Ik zet de radio af en begin door de voorzaal te lopen, die sprekend op die van mijn grootmoeder lijkt. Ik kijk naar de kale vloer met ongelijke planken, alleen onder de madeira-stoelen ligt een oud stuk linoleum waarvan de randen hier en daar gescheurd | |
[pagina 138]
| |
zijn. Ik denk er aan hoe ik met Irène, het kweekje van mijn grootmoeder, gerold had over de vloer van de voorzaal. We lachten en murmelden allerlei bevestigende en ontkennende klanken in het Surinaams. De tweede keer doen we het zo en we zijn dan niet zo gehaast als de eerste keer. Ik zit voor de overgangsrepetities in de stad bij mijn grootouders. Ik wacht een geschikte gelegenheid af. Ik wil het met haar doen, maar ik weet niet waar en hoe. Ik heb het nog nooit gedaan. Ik ben zeventien. Bijna achttien. Als ik haar een keer aanraak en haar wil zoenen, knijpt ze heel hard in mijn stijve penis en dreigt dat ze het aan mijn grootmoeder zal vertellen. Ik antwoord dat mijn grootmoeder haar misschien direkt weg zal jagen naar die ellendige stiefmoeder van haar daar over de Poelepantjebrug in een van die smerige krotten op een lang erf. Ik ben beledigd. Maar ik weet nog niet dat ik echt van haar houd en dat ik niet alleen door nieuwsgierigheid en een nooit ontladen vurige potentie mijn geslacht in haar schoot wil drukken. Ik zie haar op een avond de wc op het erf binnen gaan. Ik ren onhoorbaar op blote voeten het donkere erf op. Mijn grootouders zitten in de voorzaal. Daar alleen brandt er licht, mijn neven en nichten zijn uit of naar hun lessen en ik kom net uit de badkamer, die naast het huis staat. Ik heb alleen mijn lange kakischoolbroek aan en geen ondergoed. Ze wil haast gillen van schrik als ik de deur, die met een dolle kraam werd afgesloten open duw. Ik zeg dat ze stil moet zijn. Ik verzoek haar, smeek haar bevend. | |
[pagina 139]
| |
Mijn handen zijn al om haar middel en ik til haar van de wc-bril. Haar katoenen broek zit om haar enkels en ik ruk de broek weg. Bijna gewillig gaat ze liggen. Ze zegt dat ze niet wil maar ze biedt geen weerstand. Ze kreunt als ik me onhandig op haar laat vallen en mijn geslacht tussen haar dijen en niet in haar schoot terechtkomt. Ik moet knielen voor ik me met geweld in haar zwarte schoot druk. Ik zoen haar en ik moet me gauw uit haar sluitend lichaam rukken want ik ben veel te gauw klaar. Ik laat me weer op haar vallen en mijn zaad spuit op de ongebezemde vloer van de wc in het zand. ‘Sta op, sta op, er komen mensen, je ouma roept me...’ Niemand heeft er wat van gemerkt en ik hijg nog als ik weer in de badkamer mijn penis, die gezwollen lijkt, was. Een andere keer weet ik dat er die zondag niemand thuis zal zijn. De hele familie gaat naar Lelydorp, naar een of andere tante die zestig jaar wordt. Irène gaat niet mee, ze moet die zondagochtend in de grote Stadskerk van de Evangelische Broedergemeente zingen. Ze zit in het meisjeskoor. Ik zit in de voorzaal als ik haar de poort hoor open duwen. Ik weet dat zij het is in haar witte jurk met haar witte kleine hoed op. Het hele huis is dicht, ook de ramen aan de straatkant. Ze doet alsof ze vreselijk geschrokken is als ze mij daar ziet zitten. Ze is door de achterdeur naar binnen gekomen. Ik weet dat ze blij is. Ze kleedt zich boven uit. Ik rol vast de papaja uit in de voorzaal. Ze komt in haar groene huisjurk naar beneden. Ze gaat eerst naar | |
[pagina 140]
| |
de keuken. Daar ren ik naar toe en begin direkt haar borsten te betasten. Ik zoen haar. Haar adem is fris en ze heeft mooie regelmatige witte tanden. Ik zeg haar dat ik van der houd, heel veel. We gaan naar de voorzaal om eerst op de papaja over elkaar heen te rollen en daarna over de hele voorzaalvloer. Ik kleed haar helemaal uit. Onze naakte lichamen zweten tegen elkaar. Zij hijgt en we schijnen alles te willen doen zodat het heel lang duurt. Dan doe ik het weer een keer met haar in de badkamer. Een keer, als ik weer voor belangrijke tepetities in de stad moet blijven, Karsilan is dan al weg, Orlando werkt en ik zit met een soort voorexamen, kruip ik 's nachts op mijn buik naar de kleine zijkamer waar ze slaapt. Ik heb in de voorzaal nog laat doorgestudeerd. Iedereen slaapt nu en ik ben de trap luisterend opgeklommen. Ik kan ze horen ademen. De zachte plofjes waarmee de lucht bij mijn grootmoeder naar buiten stroomt als ze uitademt. Af en toe het schrapend geluid van mijn grootvader zijn keel. Ik bestudeer al die geluiden en voel mijn eigen hart in mijn keel bonzen. Maar ik kom in die kleine kamer. Ze wordt maar half wakker en ik doe het heel lang met haast minuskule bewegingen, half zittend half op de peluw liggend. Alleen haar rug rust af en toe op de peluw, haar benen steken wijd uitgespreid uit het bed. Dit keer zijn wij zo'n eenheid, helemaal in elkaar en er is maar een van ons die voor beiden ademt. Onze ogen flikkeren elkaar geruststellende lichten toe als er iets kraakt. Met kracht spuit mijn zaad ditmaal in haar lichaam. We | |
[pagina 141]
| |
zijn niet geschrokken, wij kijken, zij kijkt mij niet bevreesd aan. Twee weken later vind ik als ik uit het bad kom, een briefje, geschreven op de rand van een stukje krantepapier, in de zak van mijn middagpantalon. Ik weet dat ze niet liegt en dat ze mij wil helpen met wat ze daar in bijna hanepotenkrabbels van potlood gestumperd heeft. Ik ga niet meer naar de lezing in het c.c.s. waar ik naar toe moest, ik ga direkt naar Voorburg, ik heb hulp nodig. Van wie dat weet ik nog niet. In de poort zeg ik haar alles met mijn ogen en zij begrijpt mij beter dan ooit. |
|