Âtman
(1968)–L.H. Ferrier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
[XI]Orlando ligt nog op zijn veldbed als ik om zeven uur achter bij mijn oom op de motor naar het distriktskantoor rijd. Ik heb er mijn vakantiejob. ‘Ik zal aan de kommissaris vragen of je om elf uur weg mag’ belooft mijn oom. Hij gaat om elf uur meestal zelf even naar huis om er koffie te drinken of een coca-cola. Nou, wat de kommissaris betreft, mag ik meteen gaan. Hij heeft een vreselijke hoge dunk van mij en dat komt door die hele a.m.s. Zijn kinderen zijn vroeger herhaaldelijk blijven zitten. Ze zijn nu met zijn vrouw in Holland. Het hele gezin was er vorig jaar met verlof. Ik weet niet hoe die kinderen het in Holland maken. Ik heb ze nooit meer gezien. Als ik om elf uur met mijn oom terugkom, zit Orlando in zwembroek in het prieel. Ik kleed me om en ga er ook in zwembroek heen. Niemand maakt er wat dan ook voor opmerking over, toch voel ik mij pas op mijn gemak als mijn oom weer naar kantoor terugrijdt. Er gaan een paar geladen bauxietschepen voorbij en de golven, die zij veroorzaken klotsen hard tegen de schoeiing. Een driedubbele wand van zwaar bamboe met aangestampte klei tussen de wanden. ‘Ik heb er in de bijbel over gelezen’ begint Orlan- | |
[pagina 109]
| |
do. We hebben lang niet meet over dit onderwerp gesproken en ik dacht dat het voor Orlando voorbij was. Dat hij misschien ook iets gedaan had met een meisje, dat hij voor mij wilde verbergen. ‘Er staat geen woord goeds over in de bijbel’ ‘Je kunt er ook het een en ander van terug vinden in die biografie van Chopin’ ‘Ik heb in een ander boek ook er over gelezen. Daar was het heel anders’ ‘Ik wil niet geloven dat ik gezondigd zou hebben. Toen we het deden hield ik ook echt van je, Lonnio. Ik ben een keer naar de hervormde kerk gegaan. Ik dacht dat het zou helpen. Dat mijn zonden mij vergeven zouden worden. Maar ik heb niet gezondigd. Liefde kan niet zondigen’ Als Orlando zo begint te praten kan ik hem maar moeilijk volgen en ik heb ook geen behoorlijk antwoord dat misschien het tegendeel zou kunnen bewijzen. Ik zie dat ik ook nu nog veel van hem houd. Ik wil niet dat er weer dingen gebeuren. Maar ik houd van hem. Misschien ben ik dan even zondig. ‘We moeten de bromfiets om twee uur bij Alward halen, ik heb het hem al gevraagd’ zeg ik. Orlando weet dat hij nu beter zijn mond kan houden maar ik zie dat hij door wil gaan. Hij vertelt mij van die vrouw waarmee zijn vader nu al een paar jaar leeft. Ze kan nu met zijn vader trouwen want zijn moeder is dood. Ze was er ook op die bewuste zaterdagavond. Ze heeft alles verder in huis gedaan. Niemand was onaardig tegen haar. Ik heb haar | |
[pagina 110]
| |
ook die zondagochtend gezien. Ze was niet mee naar de begrafenis. Wel was ze die zondagavond alleen in haat rouwjurk naar de grootouders gegaan. Ze had de grootmoeder getroost. Iedereen wist dat ze het oprecht meende en diep in haar hart ook met dit alles meeleefde. Dat deed ze omdat ze ook echt van Orlando's vader hield. Orlando was nu ook anders tegen haar geworden. Vriendelijk. Zijn broers, die zelf nu ook vrouwen hadden, zelfs hartelijk. Ze begrepen misschien beter dan Orlando dat zijn vader een vrouw moest hebben. Dat ze er al was voor zijn moeder dood ging zodat ze allemaal haar lijden konden aanvaarden en begrijpen dat ze dood moest gaan. En hoe ze dood zou gaan. Dat zijn vader haar niet wilde verkrachten met een besmet verleden maar streed voor een toekomst die rein moest zijn. Het was niet een ongeduldig wachten om zijn moeder af te schrijven. Een kracht om die totale versplintering van hun bestaan door haar dood, tot een nieuwe eenheid te brengen. Om te gehoorzamen aan de groei, welke het leven, onaangetast, in hen riep. Zij dragen geen rouwkleren. Branden geen kaarsen en zijn niet acht dagen na de begrafenis allemaal, de hele familie en kennissenkring, thuis bij Orlando of bij zijn grootouders bijeen gekomen. Bijeen gekomen om 's avonds te zingen. Klagende liederen, thee te drinken met veel gekondenseerde melk daarin en gesuikerde pinda's te eten. Ik heb geen vrouwen met witte hoofddoekenGa naar voetnoot* op gezien bij de begrafenis. Ook niet met | |
[pagina 111]
| |
witte lakens als poncho's om hun schouders geslagen. Bij Orlando thuis hebben ze geen witte doeken voor de spiegels gedaan en hun gezichten niet in geëmailleerde waskommen gewassen toen ze van het kerkhof weer thuis kwamen. Er waren veel telegrammen. ‘Toen heb ik echt even gehuild. Er was een telegram bij van mijn zuster. Ik weet dat het voor hen heel erg moet zijn. Ze zullen het nooit zo begrijpen als ik. Ik heb boven de wasbak in mijn kamer staan huilen. Mijn vader had me toen ook net deze ring van mijn moeder gegeven. De rest van de sieraden stuurt hij met een kennis voor mijn zusters’ Hij zegt ook hoe kwaad hij zich gemaakt heeft toen hij zijn grootmoeder voor de kast van zijn moeder heeft zien huilen. ‘Wat moest ze in die kast, Kleren, kleren, van een dode. Om ze in haar eigen kast te zetten? Misschien om ze aan de kweekjes van haar te geven. Ze heeft er drie. Ze wonen in krotten over de Poelepantjebrug. Eerst zullen ze die jurken dragen. Maar als hun zweet de stof heeft aangevreten, maken ze er dweilen van waarmee ze de rotte vloeren met grote spleten en naden van hun krotten schoon wassen. Op een verwilderd gegroeide heining leggen ze de dweilen dan te drogen’ Een van zijn schoonzusters stond er bij. Orlando was kwaad de kamer uitgelopen en had haar alleen daar met zijn grootmoeder laten zitten. ‘Je moet het ook voor haar begrijpen, Orlando, het is voor haar veel zwaarder’ | |
[pagina 112]
| |
‘Ik kan niets voot hen voelen, antwoordde Orlando haar. Je weet hoe moeilijk ze het mijn vader hebben gemaakt. Voor niemendal. Hij wil het beste. Ook voor hen. Maar zij denken dat hij met rijkdom anderen wil vernietigen’ Zijn broers hebben de geplukte bloemen van de krans naar het kerkhof. Een van zijn schoonzusters, die nu een baby verwacht, kreeg iedere keer een raar gevoel als ze in de kamer kwam waar zijn broer de bloem in een envelop in de kast bewaarde. Deze broer sliep ook erg onrustig. Een andere broer raadde hen aan de bloemen terug te geven aan haar. Ze hadden haar de bloemen gegeven en mochten die dan ook niet terugnemen. Ze waren geen herinnering of aandenken. Tussen de bloemen van een groot boeket legden ze ze op het graf terug. Orlando gaf zijn bloem niet terug. Hij hield haar. Maar in Holland, toen hij achtervolgd werd door het dode gezicht van zijn moeder met een verflenste krans er omheen waarin een bloem ontbrak, verbrandde hij die bloem met envelop en al en strooide de as in zee. Hij werd toen geslagen tussen het dood zijn van zijn moeder en zijn eigen nieuw geboren worden. Dat hij alles van zijn nieuw leven aan iemand wilde vertellen, die het alleen maar zou willen begrijpen. Begrijpen en niet verklaren. De klank van het woord, dat wij in de psychologiewerken gelezen, uitgesproken en misschien zelf geschreven hadden, veranderde, kreeg voor hem een andere inhoud. Een die hem vrees inboezemde en hem deed geloven dat hij vervloekt was door een macht waartegen zijn lichaam | |
[pagina 113]
| |
weerstand geboden had maar die zijn geest aangetast had. Aangetast omdat hij ook mee gevlucht was. Weg om zijn lichaam te verbergen, onbereikbaar voor die fatale kruipende massa. Maar zijn geest bleef er zweven. Hij was niet ontkomen. Hij moest opnieuw dieper doordringen in dat niet zijn om zijn eigen wezen te herontdekken zoals hij de dood van zijn moeder opnieuw en anders beleefde. In ons eerste jaar schrijft hij zijn vader, broers en zusters ook vreselijke brieven. Een orkaan van verwijten woedt in de onmetelijke ruimte tussen hen. Tussen twee landen ver van elkaar verwijderd. Hij bekogelt zijn eigen verleden van een afstand om het te zien verpletteren. Maar als het eenmaal verwoest is, er geen kontakt meer mogelijk is met een vernietigd bestaan, een gebied onbewoonbaar door de fall-out van een atoombom, dan zakt Orlando zelf in elkaar. ‘Ik haal mijn examen niet, Lonnio’ kreunt hij als ik hem in zijn kamer opzoek. Ik ben alleen. Karsilan is ook naar hem toe geweest. Hij was er samen met zijn meisje, met wie hij later ook trouwt. Orlando zakt ook voor het examen. Hij verscheurt het rapport dat is opgesteld door een psychiater, een socioloog en twee geestelijken. Hij bindt het in een kous en werpt het in een gracht. Hij wil er niets mee te maken hebben. Hij wil het als voorbij zien. Net als de dood van zijn moeder. Een schok bij het vernemen. Meer niet. Dat denkt Orlando. Als hij van zijn vakantie terug is en ik hem weer opzoek, dan pas vertelt hij mij wat Karsilan al van hem weet. | |
[pagina 114]
| |
Met de vriend, met wie hij al die jaren gekorrespondeerd heeft, is hij op de scooter naar Zuid-Frankrijk geweest. Daar is er veel tussen hen gebeurd. Ze hebben heel veel mensen gezien, gesproken. Een leven leren kennen, dat even leefbaar moet zijn als alle leven, die weer één zijn en niet anders. Hij heeft meer boeken gelezen. Hij leeft weer. Is weer. ‘Ik ben zo, Lonnio. Ik wil leven met alles wat ik heb. Ik ben één geheel. Ieder deel in mij dat ik wil verbergen, of naar voren drijf om anderen te verbergen maakt mij bang. Onwaar. Ik ben dan niet echt. Ik ben dan een bedrieger. Ik bedrieg mezelf. Als ik mezelf bedrieg, dan bedrieg ik ook de ander. Ik hoef het niet ten toon te stellen. Maar het is in mij. Ik moet en wil er mee leven’ Karsilan heeft hem eerst nog aangeraden het te onderdrukken. Maar dat kan niet. Levende krachten laten zich niet onderdrukken. Een onderdrukking veroorzaakt erupties, explosies die scheuren als monsterachtige geslachtsorganen in elkaar. Vernietigen het leven waarin hun zaad spuit. Hun zaad dat dan mee verrot in het dode leven dat zij met hun onderdrukte krachten verpletterd hebben. ‘Nu ben ik helemaal rustig. Ik voel geen spanning. Geen haat meer tegen wat al geweest is. Ik wil alles doen om zo goed mogelijk door te gaan. Ik kan me weer goed koncentreren om te studeren. Ik kijk niet naar een ander in de spiegel, naar die ander die ik niet kan zijn en die mij bedreigt. Ik beweer niet dat ik verlost ben van al het onzekere, maar er is een andere | |
[pagina 115]
| |
vorm van twijfel, geen wanhoop en moedeloosheid meer’ Hij is geschrokken toen hij zich bewust werd van zijn liefde voor die andere jongen. Dat die hem direkt verteld had dat het bij hem ook zo was. ‘Hij is een echte, een echte’ hamerde het in mijn hoofd toen we elkaar omhelsden en hij niet meer wilde ophouden met zoenen. ‘Ik haat je’ heb ik toen geschreeuwd. Heel hard in die tent. En ik zag dat hij bang werd. Opzijschoot en me verward aanstaarde. Ik zei hem dat ik er spijt van had. Dat ik hem niet haatte. Dat ik zelf ook bang was. Ik dacht mijn ouders te bedriegen. Ik bevlekte mijn handen met het bloed van mijn familie en dat kon alleen afschuwelijke gevolgen hebben. Maar dat is niet meer zo. Ik kan nu handelen in overeenstemming met mijn eigen geweten. Ik wil oprecht en eerlijk zijn. Ik mis niets. Ik hoef geen kompensatie te vinden in harder en meer studeren of werken. Orlando is heel eerlijk. Misschien kan ik hem beter begrijpen dan Karsilan omdat er meer tussen ons geweest is dat nu niet meer nodig is. Onze lichamen bestaan niet meer voor elkaar. We proberen met woorden onze geesten diep te raken. Een hoog kontakt waarin alles vloeit en dat verzadigt. Er zijn geen handelingen, die onze lichamen tot resultaat willen hebben. We handelen niet meer om te zijn, maar om één te worden met wat in ons is. En Orlando is het, die in mij ook alles losslaat. Los, zodat ik het zelf weer opnieuw zien kan. Zien moet. Ik heb het verloren laten | |
[pagina 116]
| |
gaan. Vergeten. Toen ik et aan herinnerd werd als een uiterlijk bezit, praalde ik er mee. Iets verborgen in me dat ik naar boven voerde om te zijn. Ik wilde zijn. Maar het was juist een niet zijn. Slechts een deel van mezelf, waarmee ik handelde om te bereiken. Ik had alleen maar een vergankelijk doel voor ogen en was mij niet bewust van de oneindige diepte welke ik nog peilen moest voor ik zou kunnen begrijpen dat ik met enkel dit deel, dat mijn Indiase afkomst verried, een schijnleven leidde. Dat ik niet eerlijk was. Dat ik bedroog. Dat ik nu ook zag dat Orlando's haar kroeser was. Dat ik een ander in hem zag. En hij vocht voor de eenheid in zichzelf. Hij wist weer wie hij was. Wat en hoe hij handelen moest in overeenstemming met zijn geweten. Ik moest nog leren hoe ik handelen moest om ook mezelf weer te zien en anderen beter te verstaan. Dat ik mijn innerlijk evenwicht nog te herstellen had. |
|