de dunne balken en de elkaar overlappende, ongeschilderde planken van de wanden. We branden een muskietenkaars, en niezen. Als we klaar zijn is het bijna twee uur. Karsilan gaat een hemd wassen, om het morgenochtend, straks dus, te strijken. Hij ziet er altijd schoon en netjes uit. Het schijnt dat wij Orlando nu ook vergeten zijn zoals hij ons niet meer kennen wil. Op school praten we ook over de Suezkwestie en onze Engelse leraar wijdt er twee lessen aan.
De volgende week is het examen. Ik ben thuis. Het is vrijdagavond. Orlando komt. De honden blaffen en ik hoor zijn stem verbieden. Bewust, hij is niet bang. Hij is nooit bang. Hij komt gewoon naar binnen. Mijn oom en mijn moeder zitten op de afgesloten voorgalerij. Wij gaan naar de voorzaal waar ook de piano staat. Orlando is altijd eerlijk. Ik weet het. Hij wordt door zijn eigen gevoel voor eerlijkheid en waarheid achtervolgd. Het zweept hem op. Het doet hem laat naar Leonsberg komen met de bus. Hij heeft een weekendtas bij zich. Hij blijft. Tot zondagmiddag.
‘Ik ben jaloers op jullie, Lonnio’
‘Wat is er met je, Orlando’
Ik voel dat mijn gezicht heet wordt. Ik wil huilen. Ik weet dat het waar is. Ik wil niet knapper dan Orlando zijn. De piano staat open. Ik ga om hem te sluiten. Orlando zit op de canapé. Hij kijkt naar de grond.
‘Ik wil met niemand meer iets te maken hebben’
‘Maar ik heb je niets gedaan’
‘Dat weet ik, Lonnio, ik kan niet naar de a.m.s.’
‘Dat is niet waar. Je had met ons moeten doorwerken’