Nieuwe algemeene beschryving van de colonie van Suriname
(1770)–Philip Fermin– AuteursrechtvrijBehelzende al het merkwaardige van dezelve, met betrekkinge tot de historie, aardryks- en natuurkunde
[pagina 67]
| |
ken, dat dezelve daar zo wel niet gelukt is, als in de Fransche Kolonien, alwaar men veel werk van Indigo maakt, hoe beswaarlyk en teder deze plant ook aangekweekt worde. Ik zou 'er hier ook geen gewag van maaken, indien ik niet voorgenomen had, om niets over te slaan van 't geene eenige betrekking heeft tot het bestek, dat ik my voor gesteld heb. Het geene men Indigo noemt, is eigenlyk niets anders dan een zamenstel van moer of droessem, die men verkrygt van eene plant, waar van ik eene beschryving zal doen, om dat dezelve niet zeer bekend is. De plant, die de Indigo of de gemelde droessem voortbrengt, wast tot de hoogte van twee voeten, en zou hooger groeien, indien men dezelve niet op die hoogte afsneedt. Zy verdeelt zich, gemeenlyk, in verscheidene knoestige steelen, die voorzien zyn met menigvuldige kleine takjes of spruiten, aan ieder van welken, van acht tot tien paar bladen zitten, doch aan het einde lopen ze in één blad uit. Deze bladen die vleezig en zagt zyn, wanneer men ze aanraakt, zyn ovaal, eenigzins puntig, glad en sterk, van boven donker bruin, van onder wat bleeker en als verzilverd. De takten zyn belaaden met roodachtige bloemen, hebbende omtrent de gedaante van die der bremtakken; doch zy zyn kleiner; op dezelve volgen peulen die de lengte van drie vierde duims hebben, doch niet zeer dik zyn; in deze peulen is het zaad besloo- | |
[pagina 68]
| |
ten, welk bruin van kleur en ten naasten by zo groot is, als Radys zaad. Deze plant vereischt eene goede vette, en vlakke, doch geen drooge aarde, om dat zy den grond, waar in zy groeit, zeer uitmergelt; zelfs wil zy wel alleen staan. Daarenboven moet men vooral zorg draagen, van al het onkruid, welk 'er om henen groeit uit te roeien. Voor het overige moet men oppassen van den grond wel te zuiveren, eer men deze plant zaeit. Dit gedaan hebbende, maakt men gaten, die drie duimen diep, en omtrent tien duimen van elkanderen af moeten zyn, wel oplettende van ieder ry in eene regte lyn te zetten. In ieder gat legt men twaalf zaadjes, welken men met dezelfde aarde weder bedekt. Deze manier van zaeien is de zwaarste arbeid, welk in de geheele behandeling van de Indigo voorkomt, om dat men altyd bukkende het werk verrichten moet. Men moet eenige dagen voor den regen zaeien, ten ware de grond vogtig zy, om dat men dan verzekerd is, de plant in vier of vyf dagen te zien op komen, na welken tyd dezelve op zyn meest, maar twee maanden noodig heeft om tot volkomene rypheid te geraaken, en in staat te zyn van te kunnen afgesneeden worden, eer de bloemen zich vertonen; om dat men, na de eerste sneede, van zeven tot zeven weeken kan voortgaan met de nieuwe takken af te sny- | |
[pagina 69]
| |
den, die de plant voort brengt; 't welk by regenachtig weder geschieden moet; want men moet zich wel wagten, van zulks by droog weder te doen, naardien men dan de plant, die anders eenige jaaren duuren kan, onfeilbaar zou verliezen; doch na verloop van eenige jaaren trekt men ze uit, en men zaeit weder op nieuw. Als de plant twee voeten hoog geworden is, snydt men dezelve eenige duimen boven den grond af, 't welk geschiedt met kromme of snoeimessen, gelyk de hoveniers gebruiken. Het afgesnedene wordt by elkander in een stuk lynwaat, of in eene zak gedaan, die toegebonden en naar de week-of Rotkuip gebragt wordt, ter bereidinge van de Indigo. De week-of Rotkuip is eene groote vierkante kuip, gemaakt van zeer hard, en het dikste hout, welk men vinden kan. Op den bodem van deze Kuip is eene opening, of gat, den toe gang makende tot eene tweede kuip, en waar in insgelyks eene opening, zo groot als de eerste, gevonden wordt, tot eene derde kuip; zo dat, naar maate men die openingen, of gaten open doet, het vogt, welk in de eerste kuip was, in de tweede, en van deze in de derde overgaat. De eerste dezer kuipen is zeer groot; de tweede is een derde kleiner, en de derde wederom naar maate van de tweede. Met de eerste kuip begint men de droessem-deeltjes, die eigenlyk de Indigo uitmaa- | |
[pagina 70]
| |
ken, van de plant te trekken. Ten dien einde maakt men groote bondels of bossen van de planten, welken men gesneden heeft; men doet dezelve in de kuip, die vol water gedaan wordt, en men legt 'er stukken hout op, om te maaken, dat zy onder water blyven, gelyk men omtrent doet met de druiven, die in de pers gedaan worden; daarna laat men het gezamenlyk gisten. De gisting geschiedt in twaalf of vyftien uuren, min of meer, naar maate de hitte grooter of kleiner is; dan ziet men het water van alle kanten kooken, dik worden en eene gansch blauwe kleur, die naar het paarsch trekt, aanneemen. Het water deze kleur aangenomen hebbende, oordeelt men, dat het genoeg belaaden is met het zout en de zelfstandigheid der plante, of der droessem-deeltjes daar ik van gesproken heb, en die door de gisting los geraakt zyn; dan opent men de kraan van de kuip om het te laaten uitloopen in de tweede kuip, zonder de planten aan te raaken, welken men daarna weg werpt, en die een' allerstinkendsten reuk geeven. Zo ras het water in de tweede kuip is, roert men hetzelve met houten plankjes, of met emmers, tot dat de zouten zich vereenigen, en als 't ware genoegzaam gestremd zyn om een lighaam te maaken. Op dit oogenblik komt het 'er op aan, om de Indigo haare behoorlyke hoedanigheid te geeven; doch dit leert men niet, dan door eene lange ondervinding, en welke lessen men | |
[pagina 71]
| |
daar omtrent ook geven mag, zou men echter nooit slaagen, zonder de oeffening by de bespiegelende kennisse te voegen. Wanneer de Indigo haare vereischte hoedanigheid verkreegen heeft, houdt men op met dezelve te schudden en te roeren; men laat ze zakken op den bodem van de Kuip, alwaar zy zich vergadert als drek, en het water, welk zich, door het gestaadig roeren, ontlast heeft van alle de zouten, daar het mede vermengd was, komt boven dryven, en wordt helder; dan giet men 't 'er uit met volle emmers; maar als men by de oppervlakte van de Indigo komt, opent men de kraan, op dat het overige water in de derde kuip loope, alwaar men het nog een weinig tyds laat rusten, waarna men de Indigo in zakjes doet, in welken zy haare overige vogtigheid verliest. Als 'er het water geheelenal uit gelopen is, spreidt men dezelve uit in kleine kistjes, om ze volkomen droog te doen worden; maar men moet oppassen dat ze niet in de zon gelegd worde, want dus droogende zou ze haare kleur verliezen; ook moet men ze voor vogtigheid bewaaren, waardoor ze smelten zoude. Men beweert, dat de beste en meest geachte Indigo ligt, zuiver, en eenigzins hard moet zyn; dat ze op het water dryven, ligt vlam vatten, en schier geheel en al verteeren moet. Haare kleur moet fraei donker blaeuw zyn, trekkende naar het violet, voorts blinkende, leevendig en schitteren- | |
[pagina 72]
| |
de, en, als men ze op den nagel wryft, moet het geene daar op blyft zitten de kleur hebben van oud metaal. Ziedaar het aanmerklykste en het noodzaaklykste, welk ik aangaande den landbouw, heb kunnen verzamelen, zo door myne eigene waarneemingen, als door de berichten, die men my wel heeft willen geeven, en die ik geloof echt te zyn. Indien ik iets vergeeten, of my ergens in vergist mogte hebben, gelyk den besten kan gebeuren, dewyl niemand onfeilbaar is, zo verzoeke ik de geenen, die beter onderricht meenen te zyn, my hun licht daar omtrent mede te willen deelen; het zal my altyd tot vermaak zyn, daar nut uit te trekken, en regt te doen aan die het verdienen zullen. Laaten wy nu overgaan tot de beschryving der dieren. |
|