Nieuwe algemeene beschryving van de colonie van Suriname
(1770)–Philip Fermin– AuteursrechtvrijBehelzende al het merkwaardige van dezelve, met betrekkinge tot de historie, aardryks- en natuurkunde
[pagina 58]
| |
Zevende hoofdstuk.
| |
[pagina 59]
| |
Ga naar margenoot+Men kan zeggen, dat de Cassave, in dit land, de oorsprong van leeven en dood is, om dat 'er tweeërleie soort is, de eene goed om te eeten, en de andere een doodelyk vergif, zo dat het van groot belang is, dat men ze wel weet te onderscheiden. De Inboorlingen van het land noemen de eerste soort eenvoudiglyk cassave, en de andere bitter-casave. De eerste wordt byna in alle Plantagiën aangekweekt, dienende tot voedzel voor de zwarte slaaven. De Bestierders der Plantagiën durven de tweede soort niet aankweeken, zonder verlof van hunne meesters, die daar omtrent zeer zorgvuldig zyn, om het gevaar, welk zy konden loopen, wanneer zy slaaven gekocht hebben, welken pas uit Afrika gekomen zyn; want dezen, zeer hongerig zynde, zouden 'er by gebrek van hetzelve te kennen, van kunnen eeten, en 'er door vergeeven worden, gelyk meer dan eens gebeurd is. De plant van de eene en andere soorte, wast omtrent acht voeten hoog, op de wyze van een boompje, vol knobbelige steelen; de bladen zyn breed en piramidaal; de voornaamste steel is wat roodachtig, en de wortel, die zo dik is als een vuist, strekt zich een of omtrent anderhalven voet in de rondte uit. Het onderscheid tusschen de eerste en tweede soort bestaat hier in, dat de steel van de tweede soort veel naar het karmo-synrood trekt, en dat deszelfs wortel een derde dikker is; doch deze kenmerken kun- | |
[pagina 60]
| |
nen doen dwaalen, te meer, naardien de wortels van beide soorten, boven den grond zich menigmaal in kleur, dikte en lengte gelyken; zo dat de geenen, die ze niet volkomelyk kennen, 'er zich ligt in bedriegen kunnen. Echter is 'er een zekerder en ontwyfelbaar kenmerk van de goede soorte, hierin bestaande. De Cassave, welke men in de heete assche, laat braaden, en met boter eet, die niet alleen goed maar zelfs zeer lekker is, en het brood overtreft, om dat zy den regten smaak van kastanjes heeft, heeft binnen in, van het eene einde tot het andere, een' draad, of vezel, zo dik als eene pen, welken men 'er uit doet, om dat hy niet goed is om te eeten: in de andere soorte vindt men denzelfden draad, maar hy gaat niet tot op de helft van de plant, en is niet dikker dan een grove dubbele draad. Dit onderscheidt deze twee soorten zodaanig, dat men 'er zich niet in kan vergissen, waar op men, in derdaad zyne aandagt vestigen moet. Hoe vergiftig de laatste soort ook zy, maaken 'er de Creolers en Indiaanen echter kleine koekjes van, welken zy op de volgende wyze bereiden, om haar de kwaade hoedanigheid te beneemen. Zy raspen dezen wortel gansch, op eeneGa naar voetnoot(a) grage, en deszelfs sap in een Caraïbische | |
[pagina 61]
| |
slangGa naar voetnoot(b) 'er uitgedrukt hebbende, leggen zy hem, eenige uuren, in de Zon, waarna zy 'er koekjes van maaken, welken zy laaten kooken of braaden op yzeren plaaten. Deze koekjes worden dan zeer wit: men eet ze op het nageregt, en met houdt ze voor eene zeer groote lekkernye. Het verwonderlykste is, dat dit volk, welk alles tot hun voordeel weet te beleggen, zelfs van het sap dezer schadelyke plant een vogt maakt, welk zy cassiripo noemen, zynde een soort van aftrekzel of nat, waarby eene genoegzaame hoeveelheid van Indiaansche peper, by ons capiscum genoemd, gevoegd is, om hetzelve dik te doen worden; dit vogt wordt in allerlerleie saussen gemengd, om 'er een verheven smaak aan te geeven. Ook is 'er, inderdaad, niets aangenaamer en smaakelyker dan dit vogt. Het is buiten twyfel dat de Zon en het vuur het sap der plante, in de eerste werking, verdroogende, het vergif 'er uit trekken; en dat de peper, in de tweede werking, de kracht heeft van hetzelve geheel te vernietigen. Hoe het zy, eenigen myner goede | |
[pagina 62]
| |
vrienden my verzekerd hebbende, dat dit vogt heerlyk van smaak was, zo wilde ik het beproeven; doch myn mond was 'er twee uuren lang zo van aangedaan, dat de lust my verging om het te gebruiken, gelyk zy doen, en hoe sterk my verscheidene der oudste bewooners van deze landstreek verzekerden, dat men, zonder het minste gevaar, van dezen wortel, wel gebraaden en volkomen gedroogd zynde, kon eeten, heb ik echter geen lust gehad, om 'er van te nuttigen, na de volgende proeven, welken ik van dit yslyk vergif, zo natuurlyk als overgehaald, heb genomen. | |
I.Ga naar margenoot+Ik gaf een hond van drie weeken oud, een dragma, zynde het achtste gedeelte van een once, van dit sap, welk versch uit den wortel van de bittere cassave gedrukt was, in; naeuwlyks hadt het beest dit sap in 't lighaam of het deedt de krachtigste poogingen, om hetzelve kwyt te raaken; doch te vergeefs, twee minuuten daar na deedt de hond niet anders dan heên en weder loopen, werdt doodelyk benaeuwd en kreeg stuipen, waarin hy, na verloop van twee en dertig minuuten, storf. | |
II.Een half once van hetzelfde sap in een pot gedaan hebbende, dronk 'er een kat van | |
[pagina 63]
| |
die terstond opzwol, ten naasten by dezelfde beweegingen maakte als de hond, en binnen twaalf minuuten storf. | |
III.Een grooter kat, die 'er vyf deelen van een once van gedronken hadt, deedt alle vergeefsche poogingen om het uit te spuuwen; drie minuuten daar na werden haare voorste pooten styf, zy begon te kwylen, en storf achttien minuuten daarna aan stuiptrekkingen. | |
IV.Een vleeschhouwers hond, dien ik met geweld, anderhalve once van hetzelve had doen neemen, viel twee minuuten daar na, tegen den grond, huilde verschrikkelyk, en deedt al wat hy kon om te braaken, 't welk hem ook gelukte, en waar door hy eenige verligtinge gevoelde: toen beurde hy zich op, als of hy weg wilde loopen; doch naeuwlyks stondt hy op zyne pooten, of hy viel weêr, neder, draaiende van den eenen kant naar den anderen, en keek zeer wild uit de oogen: vervolgens begon hy te kwylen, op nieuws te huilen, en kreeg verscheidene stuiptrekkingen, gepaard met eene overvloedige ontlasting van water en drekkige stof; eindelyk storf hy, na verloop van twee en dertig minuuten. Ik heb alle deze dieren geopend, en in | |
[pagina 64]
| |
hunne maag dezelfde hoeveelheid van sap gevonden, als zy ingenomen hadden, zonder eenige verandering van kleur. In de ingewanden werd ik het minste bederf niet gewaar; geen teken van ontsteking, of eenige stremming in de bloedvaten, waar door ik overtuigd werd, dat dit vergif, in 't algemeen maar op het zenuw gestel werkt, door deszelfs groote scherpheid, zo dat de dood onvermydelyk is, zo ras het eens in de maag gekomen is; ten ware men zyn toevlugt nam tot het volgende hulpmiddel, waar van ik de proef genomen heb, gelyk men zien zal. Ik bond eene groote en sterke kat vast, en deed haar met geweld anderhalve once van dit vogt doorslokken; drie minuuten daar na werdt zy vreeslyk benaeuwd; op de vierde minuut deedt zy oneindig veele poogingen, om te braaken, maar te vergeefs; ik merkte, dat zy in de rondte zou gedraeid hebben, gelyk de andere beesten, indien ze niet gebonden was geweest; het lyf zwol op, en de achterste pooten werden styf, waar op eene sterke kwyling volgde. Toen gaf ik haar eene once warme raapolie in, welke zy, terstond, met een gedeelte van het sap, overgaf; zich hier door zeer verligt vindende, rustte zy twee minuuten, waar na zy al het sap overgaf, en een' grooten overvloed van vuiligheden kwyt raakte. Dit gedaan zynde liet ik de kat los, die zo ras zy kon op vier pooten wegliep. | |
[pagina 65]
| |
Door deze proefneeming ziet men, dat het gemakkelyk zou zyn iemand in 't leeven te spaaren, die van dezen wortel gegeeten hadt. Maar het verwonderlykste van dit vergif is, dat het niet op de wormen werkt; want den vleeschhouwers hond openende, vond ik in zyne maag twee groote wormen, die in dit sap zwommen. Ik haalde ze 'er uit, en leide ze in een grootere hoeveelheid van dit sap, welk ik versch uitgeperst had. De wormen leefden daar in tot den zesden dag, en werden zelfs meer dan een derde grooter; doch het sap ten einde van de zes dagen beginnende te gisten en waterachtig te worden, storven zy. Indien ik ze 'er uitgenomen, en in versch sap gelegd had, zouden zy, buiten twyfel, langer geleefd hebben, en hetzelve zou hun, in de plaats van verderflyk, heilzaam geweest zyn, welk blykt om dat zy 'er grooter in geworden waren. Ziende dan, dat dit sap niet langer dan zes dagen konde goed blyven, ging ik verder met myne proefneemingen, en besloot een vlug alkohol uit hetzelve te trekken door middel van overhaalinge. Ten dien einde nam ik vyftig pond van dit versch uitgeperste sap, welk ik in een distilleerkeetel liet trekken, om 'er den geest trapswyze uit te haalen: de eerste werking gaf my drie oncen vlug Alkohol; toen veranderde ik van distilleerglas, en haalde 'er nog eene once uit, dat minder sterk was; op dezelfde wyze voortgaande kreeg ik de vyfde | |
[pagina 66]
| |
once, dat zonder reuk was, waarna ik myne proeven vernieuwde. Ik gaf een' hond van een jaar een koffy- lepel vol van de drie eerste oncen, in; het dier viel terstond in eene flaeuwte, gaf vervaarlyke schreeuwen, en kreeg vreeslyke stuipen, die verzeld werden van eene overvloedige waterloozinge, waar op het binnen vyf minuuten storf. Vervolgens wilde ik myne proeven herhaalen, of liever, vervolgen; doch ik bevond, dat het geene ik door de tweede en derde werking bekomen had, het minste vergif niet inhadt: 't welk bewyst, dat het vergif maar alleen in de vlugge deelen van 't sap dezer planten is, welk sap, aan eenig dier gegeeven zynde, zo vlug en sterk werkt op de Zenuwachtige deelen, dat het derzelver beweeging van tyd tot tyd vermindert, en dus den dood veroorzaakt. Ga naar margenoot+Zie hier nu de kweeking van deze twee planten. Te vooren heb ik gezegd, dat zy als boompjes groeien; maar men weet niet, of zy van stekken voortkomen. Zie hier hoe men 'er mede leeft. Men maakt eene groeve van omtrent anderhalven voet lang, en zes of zeven duimen diep; in deze groeve legt men twee takken, of twee stukken van takken van het boompje, die achttien of twintig duimen langzyn; het eene einde van een dezer takken wordt boven den grond gelaaten, waarna men ze bedekt met dezelfde aarde, die men uit de grup gehaald heeft, en na verloop | |
[pagina 67]
| |
van veertien of vyftien maanden heeft de plant, gelyk men my gezegd heeft, haare volle grootte en rypheid. Ga naar margenoot+De Pataten zyn vruchten, die veel overeenkomst hebben met onze aardappelen. Men heeft 'er van driërleie soort, witten, rooden en geelen, welken allen verschillen in gedaante, als zynde rond, eirond of met twee hoornen. De schil dezer vruchten, die van twee tot vyf duimen dik zyn, is dun, glad, zonder vezels of draaden. De rooden zyn van binnen vleesch kleurig, gelyk de schil; de witten en geelen hebben eene graauwe schil, en zyn van binnen wit of geel. Zy zyn het gewoone voedzel der Negers, 't welk in 't algemeen zeer ligt, en by gevolg gemakkelyk is om te verteeren, schoon zeer voedzaam. Deze drie soorten vermenigvuldigen of door de uitspruitzels, of door de vruchten zelven, by regenachtig weder, in den grond te steeken, en vier duimen hoog met aarde te bedekken. Zy hebben drie en vier maanden werk, om tot eene volkomene rypheid te geraaken, en vereisschen eenen zeer luchtigen grond. Men kookt ze gemeenlyk met vleesch, en men gebruikt ze in de plaatse van brood; maar de Indiaanen en zwarte slaaven eeten dezelven meesten tyd, in 't water gekookt, of gestoofd, met gerookte visch, daar zy piment byvoegen, welk zo sterk is dat het den mond doet opzwellen. Ga naar margenoot+De mahis of het Turksch kooren, is ook een | |
[pagina 68]
| |
goed voedzel voor dit volk; zy kweeken het, op de volgende wyze, aan. Na dat men de aarde bereid heeft, vergenoegd men zich om met een klein stokje gaten te maaken, en men laat in ieder gat twee of drie korrels mahis, of gierst (want zy zaeien het op de zelfde wyze) vallen, waarna men het gat vult met aarde, en den grond rondom dezelve plat drukt. Het is wonderlyk om te zien, hoe vet, hard en sappig het gevogelte is, dat met dit koorn gevoed wordt; men geeft 'er ook van aan de paarden, doch die worden 'er dampig van. Deze volken braaden de gansche airen, wanneer het koorn nog mals en vol melk is, en eeten ze met grooten smaak. De blanke Creolen maaken van deszels meel een heerlyk tomton, of soort van beuling, by de Engelschen Boudin genoemd, welke zy, vervolgens kooken met gezouten vleesch, en gerookten visch, doende daar oker,Ga naar voetnoot(a) en eene redelyke hoeveelheid piment en andere diergelyke droogeryen by; dan eeten zy het op de wyze der Indiaanen en zwarte slaaven, naamelyk zonder lepels of vorken, maar alleen met de vingers; welke manier van eeten deze spys, volgens hun zeggen, smaakelyker maakt; doch hoe goed dezelve daar door, naar hunne verbeelding, moge worden, het is zeker, dat deze wyze van eeten zeer geschikt is, om | |
[pagina 69]
| |
iemand de lust van hun tafelgenoot te zyn, te beneemen. Ga naar margenoot+Het is waar, dat het buitenspoorig drinken by deze volken altyd in gebruik is gegeweest; zy drinken zekerlyk onmaatig, en, als zy smoordronken zyn, doen zy hun best om over te geeven, om weer op nieuw te kunnen beginnen. De gewoone drank der Indiaanen wordt op de volgende wyze toebereid. Zy doen in een der groote potten, waarvan ik gesproken heb, verscheidene koekjes cassave, pataten en zuure Oranje-Appels; dit laaten zy eenige dagen gisten met eene zekere hoeveelheid water, waarna het door een zeef gedaan, en vervolgens gedronken wordt. Men heeft my verzekerd, dat deze drank, schoon zeer aangenaam, echter sterk genoeg is om dronken van te worden. |
|