wijn. Nou dat klonk lekker, dus wij dat afspraakje gemaakt en ik erheen.
‘Ja...’ hij zuchtte diep ‘...het leek huiselijk, daar niet van. Oranje schemerlampen en witte tafeltjes en van die posters aan de muur. Maar na een kwartier had ik koude poten en na een half uur stonden de bloemen op mijn kniegewrichten. En toch zei zij maar dat het lekker warm was. Ik had net zo goed naar Artis kunnen gaan om bij de ijsbeer te eten. Dus ik had toen al door dat ik beter weg kon wezen. Voor je bij zo'n wijf wat versiert moet je eerst een bijt hakken. En die rooie kool rook lekker, dat geef ik toe. Maar die was bij lange na niet gaar. Die worst was goed en die karbonade ook, maar ik probeerde die rooie stronken opzij te schuiven en als ze niet keek in de pan terug te mikken.
Maar ja, je kan van dat mensje zeggen wat je wil, een soort ijslollie met kippevel, maar ze was niet gek en zei: jij lust die rooie kool niet, nietwaar? Nee, zei ik, laat ik het maar eerlijk zeggen, die stronken zijn niet gaar. Nou, ik vind het zo wel lekker, zegt zij. Nou zeg ik, dat moet jij dan weten, maar ik gooi het terug.
En weet je wat ze toen zei? Iets wat ik nog nooit gehoord heb. Toen zegt ze ineens, met zo'n vuile blik: ‘En je oren zijn ook vuil.’ Ik dacht, kalm blijven, Kees. Want je kunt hier niet ineens beginnen met die stronken tegen de lamp te gooien. Dus ik zeg: ‘Je hoeft er todi niet uit te eten.’ Maar zij zegt: ‘Dat komt omdat je zo'n vieze pet draagt. Als je zo'n ding per se wil dragen, zorg dan dat-ie tenminste schoon is.’
Nou, toen vond ik het genoeg. Ik zeg: juffrouw, als 't zo moet, dan ga ik weg. Hou jij je halve gare kool maar. Dat was impulsief, dat geef ik toe, maar zo ben ik. Ik zoek huiselijkheid op z'n tijd en dan hoef ik toch niet in zo'n ijstent te gaan zitten met een vrouw die in je oren zit te kijken. Dus ik loop naar de gang, doe mijn jas aan en zie dat mijn pet weg is. Nou ben ik aan die pet gehecht, het is een vlot