Broek
Ik zat in een koffiehuis voor het raam. Ik was naar binnen gegaan omdat er een natte sneeuw viel en het volgens passerende voetgangers nog wel een half uur kon duren voor de volgende bus kwam. Het was binnen vol, met veel eenzame wachtende mensen. Op de tafeltjes lagen geruite zeiltjes en het koffiehuis had de kortste spijskaart die ik ooit gezien heb: koffie 0,45, flesjes 0,60, warm eten 1,75.
De man tegenover me had een gerimpeld, moe gezicht, dat merkwaardig lang was. Dikke wollige wenkbrauwen, net als Chaplin ze vroeger aanplakte. Op een gegeven moment haalde hij uit de binnenzak van zijn winterjas een stapeltje papieren, zocht er een envelop uit, haalde daar een brief uit en begon die lang te bestuderen. Daarna legde hij de brief op tafel, streek hem glad, keek mij lang aan en zei toen: ‘...delen wij u hierbij mede dat de gemeente Amsterdam de aansprakelijkheid van de buschauffeur kan erkennen.’
Hij knikte langzaam alsof hij de woorden overdacht. Daarop ging hij verder: ‘Het was op een zebrapad. Daar bevond ik mij ten rechte. Ik heb dat nagegaan. Het naderend verkeer was meer dan dertig meter van het zebrapad verwijderd. Het naderde alleen zo verdomde snel. Die bus had een pestgang. Hij zag mij niet. De chauffeur zag mij niet. Die had toevallig een strontje op het oog. Of zijn blinde vlek was net aan het verschuiven. Maar ik kreeg nog net een tik. Niet eens hard, maar ik donderde wel tegen het asfalt. En wat had ik? Eén ontwrichte schouder en één totaal ontveld been. Nou, zult u zeggen, daar ben je mooi van afgekomen. En dat is ook zo. Ik heb maar vier weken verrekt van de pijn in mijn schouder. De gemeente geeft toe dat deze buschauffeur daarvoor aansprakelijk is. En ver-