uitsmijter, met daarbij gesneden tomaat, die door een van hen in de asbak was gekieperd.
De baas hing achter de bar in zijn overhemd. Boven hem hing inderdaad de opgezette kop van een wild zwijn. Tussen diens dode oren stond een zwart bolhoedje. Er was nog meer wild versiering: uit ovale bruine plankjes staken gebogen hertepootjes naar boven, die in plaats van hoefjes kaarsvormige lampjes droegen. Het was zeer rustiek.
Ik ging aan de bar zitten en vroeg een pils, want veel eetlust had ik niet. ‘Ik zag dat je moeite had een keus te maken,’ zei de baas. ‘Dan ben je niet de enige. Toen ik hier kwam zou dat mens van hiernaast namelijk weggaan. Zou gaan trouwen met een ambtenaar. Maar op 't laatst bleek 't geen ambtenaar, helemaal niet. Hij bleek niet goed wijs. Dat is zielig natuurlijk, maar ze had toch niet moeten blijven. Want concurrentie is concurrentie.’
Hij bood me een sigaret aan en zei: ‘Waarom komt u nu bij mij?’ Ik zei: ‘Ach, ik weet 't niet, ik geloof dat het de naam was, De Hoed op tZwijn.’ Hij knikte al voor ik uitgesproken was en zei: ‘Zeker, dat hebben veel mensen. Die denken dat het iets ouds is, dat het al lang bestaat. Je moet je koppie gebruiken. 't Kost je een ouwe bolhoed, maar 't werkt als een tiet. En 't is uitkijken met de soep. Je moet altijd drie soepen in voorraad hebben, want als zij halverwege de dag het bord verwisselt en ineens met goulash komt, dan moet je meekunnen. Maar ja, zolang ik méér mensen krijg dan zij, kost 't haar meer aan kosten om met de soepen te werken, dus ik vind 't niet erg.
Kijk, normaal, als 't gaat om reizigers en passanten, dan haal ik het wel met de borden en de naam. Maar met toeristen wordt het anders. Die nemen totaal onlogische beslissingen. Als een gezin aankomt beslist de vrouw vaak en die kijkt naar de tafelkleedjes. Zij strijkt ze elke avond, maar zo gek ben ik niet. Daarop lig ik dus weer achter.
Aan het begin van het seizoen hebben we gewerkt met