over de Overtoom toen hij plotseling remde, zich uit het raam boog en enthousiast begon te zwaaien. Aan de overkant op het trottoir zwaaide een dikke vrouw terug. We reden langzaam door. ‘Kijk nog effe,’ zei de chauffeur, ‘wat een wijf he?’ Ik keek naar haar machtige rug in een rode trui, en naar haar zwarte rok die schommelde door haar zware stap, als omspannend twee schelven hooi in de wind.
‘Wat een wijf, he?’ zei de chauffeur nog eens.
‘Zeker,’ zei ik, voorzichtig.
‘Da's de mijne,’ zei de chauffeur. ‘'Is heel wat, he? Als ik 'r zie dan denk ik altijd: da's vertrouwd terrein.
Kijk, als je altijd langs de weg zit, dan zie je veel. Die minirokken van tegenwoordig... er zijn erbij, als 't even waait zie je d'r oksels. En dan zit je daar in die piepende, krakende kankertaxi, waarvan ze de veren in de oorlog al hebben meegenomen, en weet je wat ik dan denk?’
Hij liet een wachtende stilte vallen, dus ik zei: ‘Nee.’
‘Dan denk ik vaak: als ze 't me vragen, dan doe ik het. En dat hou ik dan de hele tijd tot ik weer op vertrouwd terrein ben. Als je begrijpt wat ik bedoel. Ja, eigen is heel wat waard.’
We reden een paar honderd meter, en hij draaide zich plotseling naar me toe. ‘U vindt 't toch niet erg dat ik dat allemaal zo zei?’
‘Helemaal niet.’
‘Weet je wat 't is? Ik heb meer hormonen dan vrije tijd. Dat is 't helemaal. En bovendien zet de baas mij altijd op deze pleuristaxi. Zuinig als de pest. Maar m'n nek is al tien centimeter korter, zo doe ik mijn best om mijn kop niet te stoten. En ja, als je de hele dag zo zit te hobbelen heb je absoluut een bed nodig met goeie springveren.’
De laatste man die een avontuur op ongeveer dezelfde golflengte vertelde zat in een café en was bijna klaar met zijn