‘Zo te horen zijn dochter,’ zei ik, want ook zij begon haar tanden schoon te zuigen. Maar mijn vrouw bestreed dat door te veronderstellen dat het a) een Franse gewoonte kon zijn en b) een gezinsgewoonte. ‘Misschien zitten de negen kinderen uit zijn eerste huwelijk nu over Parijs en voorsteden verspreid ook te zuigen.’
Het ding onder tafel vlijde zich inmiddels weer tegen mijn linkerenkel. Ik schoof het weer weg, maar dat hielp niet, kort daarop bonsde hij weer behaaglijk tegen mijn been.
‘Schuif hem de andere kant op,’ adviseerde mijn vrouw. ‘En als-ie bijt?’ vroeg ik, want ik ben bang voor beesten, vooral als ik ze niet kan zien.
‘Aan zijn haar te zien kan hij geen tanden meer hebben,’ zei mijn vrouw. Ik tilde mijn been over het ding heen en schoof het met kracht onder mijn stoel uit, het middenpad in. Het ding piepte een beetje en dat was voldoende voor de vrouw om haar stoel achteruit te schuiven en dramatisch op haar knieën te vallen. ‘Ophélie, Ophélie,’ kreet ze.
‘Hij heet Ophelia,’ zei mijn vrouw.
De vrouw zat nu onder onze tafel en riep tussen mijn knieën door naar boven ‘Pardon, pardon.’ Ze keerde terug met het verloren dier. ‘Ze geeft hem nu bestraffende tikjes met de wijsvinger,’ zei mijn vrouw, ‘ergens aan zijn voorkant.’ De oude man was inmiddels begonnen zijn oor schoon te maken, maar het leek me beter dat niet aan m'n vrouw te melden.
‘Het ding wil weer naar de grond,’ zei mijn vrouw. Ik voelde het hoofd weer in mijn elleboog. De moeder van Fernandel kwam en bracht hun grote coupes ijs. De man was nog niet half ermee klaar toen de vrouw het onder zijn handen weggriste en het, haar hoofd in mijn elleboog, op de grond zette. Maar het ding had geen trek, of misschien ook wel geen bek, en de coupe werd weer opgevist en aan de oude man aangeboden, die met smaak verder at.