ste fortuin’ (als ik dat goed verstaan heb) ‘ik voel me zo sterk aan je zij-ijde, hand in hand, jij en ik, met zijn twee, jij-jij-jij.’ ‘Die jongen speelt een aardig deuntje,’ zei ik. ‘Zo leerde ik ook tweede stem zingen op de lagere school,’ zei mijn vrouw.
We zijn weer buiten. Op de steiger tussen de netten zingt nu de jonge artieste Rennie van der Burght. Een vrolijk melodietje: ‘hée, hée, superboy, maak mijn leven toch mooi.’ Rechts op de voorgrond zit weer de oude man, rechtop. Hij heeft wit haar en een net op zijn knieën, ‘'t Is geen echte,’ zegt mijn vrouw, ‘hij doet maar alsof.’ Rennie zingt verder: ‘Je weet dat ik niet eten kan, en jij bent daar de oorzaak van.’ ‘'t Is haar tandarts,’ probeer ik, maar niemand vindt 't leuk. Het wordt donker buiten. Gert zit binnen, wolken glijden langs voor het raam. Met een heel koor zingt hij: ‘Hoor je niet zachtjes iemand praten, 't is de stem van mijn hart.’
Maar door het koor horen we niets. In de zwarte achtergrond glijdt het gezicht van Hermien voorbij, een sterke technische truc. ‘Misschien heeft hij nu haar hart,’ opper ik, want in de hoogtij van transplantaties weet je niet meer waar die stemmen vandaan komen.
De volgende onderbreking is een optreden van de Globetrotters, die buitenlandse wijsjes zingen. Ze zijn wel goed, want ze hebben de witte man naar binnen gekregen. Hij kijkt strak voor zich op tafel, maar we kunnen niet zien of hij zijn net bij zich heeft of niet. ‘Als Gert straks komt gaat hij wel weer naar buiten,’ zegt mijn vrouw. En ja hoor, daar zit hij weer op de steiger. We zien van binnenuit Gert en Hermien aan de reling. ‘Er zijn altijd bloemen die bloeien, en er zal altijd gras blijven groeien, wind en zee nemen golven steeds mee, maar voor mij is er één dat ben jij.’ Hermien draagt weer de witte bef. Gert is nog steeds iets korter en zingt iets harder. De man met het witte haar zit op de steiger en staart in zijn schoot waar zijn net ligt. Even later