‘Dat is waar,’ zei Henk, ‘maar de mensen werken ook niet mee. Neem nou de zondag, wat toch een drukke dag is, want de hele randstad rijdt schots en scheef door mekaar op zoek naar een stuk straat waar je gas ken geven. Nou, vanaf 's ochtends vroeg komen hier auto's met families voorrijden. ‘En Pa, waar zit nou het water?’ ‘Dat zal ik je laten zien jongen, he meneer, kan ik wat water krijgen, dan kan mijn zoontje zien waar het water zit.’ En zo gaat dat door tot het reservewiel toe. En je kan die mensen alleen maar de roestkanker wensen, en zelfs daar krijg je ze niet mee weg, want dan willen die kinderen ook nog zien waar de roestkanker zit.'
‘Als,’ hernam de oude Gerard, ‘de mensen maar wat wilden helpen zou het wel gaan. Bandenspanning meten is in een wip gebeurd als het volk maar zelf even de dopjes eraf zou willen schroeven. Maar daar zijn ze te groos voor. Ze horen mijn knieën kraken maar ze trekken zich er geen rooie rotmoer van aan.’
‘Weet je wanneer ze het meest op service staan?’ vroeg Henk. ‘Als het regent. Als je daar staat met een hele dag knmi in je nek, dan roepen ze door het bedampte raampje: nou ook nog even de olie, lieve man. Terwijl je al aan hun smoel kan zien dat er geen fooi niks aan zit. Nou, dan moet je ons horen: ‘O, wat is het vreselijk nat,’ roepen we dan, ‘wat zou ik ook graag droog zitten en commanderen.’ Dat kan je rustig doen, want je hebt toch al gezien dat er niks te vangen is. Ja, als het regent hebben we de grootste lol om dat soort dingen te roepen.’
‘Maar jullie service is toch niet slecht,’ zei ik, want ik wil de waarheid graag doen zegevieren.
‘Zeker niet,’ zei de oude Gerard. ‘Vooral Jan en ook Henk zijn mannen die uren het voorruitje kunnen doen, als u tenminste een klein kort rokje aan hebt. Zo schuin door de voorruit heb je daar een goed zicht op.’
‘Jazeker,’ vulde Henk aan. ‘En denk niet dat er geen