In zijn hand had hij het ochtendblad en gebruikte dat om af en toe krachtig tegen zijn rechterbeen te slaan. Bij die handeling stond hij even stil, en praatte tegelijk hardop voor zich uit. De tekst die hij afgaf was steeds dezelfde want voor we een paar haltes verder waren had ik hem een paar keer gehoord. Hij kwam hard aan.
‘gvd! Godverdomme! Ik geef d'r toch een hengst. Ik sla d'r de kamer door tot aan de kast toe.’
Hij was kwaad, leek het wel.
De tien passagiers volgden hem uit hun ooghoeken, want iedereen was bang om door te staren zijn aandacht te trekken. De bestuurder keek te vaak in zijn spiegel, en ramde bijna een bakfiets. Hij moest krachtig remmen en de man met de krant viel bijna om maar dat stoorde hem niet. Hij hervatte zijn ijsberen. Af en toe was zijn been even te moe en dan sloeg hij met de krant krachtig op de leuning van een lege bank. Soms ook wijzigde hij het laatste deel van zijn tekst:
‘Ik geef d'r toch een ongenadige dreun. Ik sla d'r de kamer door tot aan de kast toe. Als 't moet sla ik haar de kast in.’
Toen we de binnenstad naderden kwamen drie oude dames de inhoud van de tram versterken. De man liet hen beleefd passeren, keek ze lange tijd ogenschijnlijk gedachtenloos na en terwijl hij de krant tegen zijn rechterbeen sloeg, begon hij opnieuw: ‘Jezus Christus. Wat zal ik haar een opdonder verkopen. Ik sla d'r de hele kamer door tot aan de kast toe.’
En hij hervatte zijn ijsberen, wijdbeens, maar zeer zeker van zich zelf.
‘Singel,’ riep de conducteur. De tram stopte en een dame stapte uit. De man stond stil en keek haar na. ‘Wat?’ riep hij plotseling, naar de conducteur.
‘Singel.’
‘Godverdomme,’ riep de man met kracht door de tram.