Ongeveer op dat moment kwamen de vader en het kind terug, er volgde een verwarde begroeting.
‘Kom Sjakie, geef oom Bob eens een handje. Je kent oom Bob toch nog wel?’
Het kind had een hoge, hijgerige stem: ‘Ik ga jouw kop eraf bijten. En dan komt er allemaal bloed uitlopen. Op je pak.’
‘Haha,’ zei oom Bob, onnatuurlijk vrolijk. ‘Wat is dat nou, Sjakie? Je wilt toch geen ruzie. Als we gaan vechten dan win ik toch, ik heb veel langere armen dan jij.’
‘Dan ga ik naar de glazen. En dan gooi ik de glazen stuk en die steek ik in je kop. En dan komt er allemaal bloed in je ogen en in je neus en op je pak.’
Er viel een lange stilte. Toen zei Sjakie nog: ‘En dat bloed gaat er nóóóit meer af.’
Gelukkig was er een ober in de buurt en er werden twee pilsje besteld, een cassis en een ijsje.
‘'t Is wel een obsessie van 'm, he, dat bloed allemaal,’ zei oom Bob.
‘'t Is niet in de eerste plaats dat bloed, geloof ik,’ zei Henk. ‘Hij heeft het almaar over bijten.’
Om het te bevestigen riep Sjakie: ‘Ja he Pap, bijten. Dan ga ik iedereen bijten. Dan bijt ik alles eraf. De kop d'raf, en de armen eraf...’
‘Nou stil Sjakie,’ riep de vrouw. ‘Eet je ijsje op, hoor, anders krijg je niks meer.’
‘Heeft-ie 't al lang?’
‘Ik weet het niet,’ zei Henk bezorgd. ‘Hij heeft mij pas gebeten, zomaar, voor niks.’
‘Hij heeft het al een paar weken,’ zei de vrouw. ‘Weet je nog dat hij die ochtend ineens over die wolven begon.’
‘Ja, die wolven he mam,’ riep Sjakie. ‘En die zaten in het bos en die beten alles eraf, hè? Dat waren vijf wolven en niemand durfde in het bos. En dat waren buusterwolven, he mam. Hele grote buusterwolven. En toen kwamen er vijf