Kort
Vrij vroeg op een vrijdagmorgen ontmoette ik de heer Van Neelissen. Hij dronk zijn koffie in de bar en zat van binnen maar wat te grijnzen. Toen ze vroegen waarom, zei hij: ‘Die vrouw riep nog naar me: kom alsjeblieft boven, m'n balkondeuren klemmen zo.’
‘Nou, én?’ vroegen de mensen die naast hem zaten.
‘Je kon het aan haar zien,’ zei hij, nog steeds grijnzend.
Het was op een zaterdagavond, ongeveer half tien, toen er gebeld werd.
‘Doe jij maar open,’ zei mijn vrouw, ‘en zeg dat we niet thuis zijn.’
Er stond een lange, magere jongen voor de deur met een klein gebonden boekje in de handen.
‘Goedenavond, halleluja,’ zei hij.
Ik begreep dat ik de keus uit twee mogelijkheden had: ‘Goedenavond,’ zei ik.
Hij hief het bundeltje tot binnen leesafstand en zei toen: ‘En de wereld gaat voorbij, en hare begeerlijkheid; maar die den wil van God doet, blijft in der eeuwigheid.’
Er viel een stilte, want ik wist niks terug.
‘Dat wou ik u alleen maar zeggen,’ zei hij. ‘U hoeft u niet aan te sluiten, als u niet wilt.’
‘Nou, dank u wel,’ zei ik.
Terwijl ik de deur al bijna dichtdeed, wierp hij een heel pak bladzijden met zijn duim om en las: ‘Wasch mij wel van mijne ongerechtigheid, en reinig mij van mijn zonde.’
‘Juist,’ zei ik - het was het eerste dat me inviel.
‘Het is min of meer een tekst voor zaterdagavond,’ zei hij. ‘Veel mensen gaan in bad, dus wij gaan ermee op pad.’