waren dat ik vond dat als ik van opzij in een spiegel keek ik een beetje varkensoogjes had en of ze dat erg vond. Nee hoor, dat vond ze toen juist zo lief. Maar nou speelt ze het tegen me uit in ruzies. Dan is het maar varkenskop voor en varkensoogjes na. Dat is toch gemeen?’
‘He ja,’ zei de vrouw, ‘en straks gaan we ruzie maken dat ik alles tegen vreemden vertel. Straks ga je ook nog vertellen dat je zweetvoeten heb.’
‘Ik heb géén zweetvoeten,’ riep de man krachtig. ‘Dat zeg je nou wel altijd, maar ik doe behoorlijk mijn voetverzorging. Ziet u,’ die was weer tegen mij, ‘dat is haar taktiek. Steeds nieuwe dingen aanvoeren. Steeds meer materiaal voor een ruzie. Alles komt eruit. Straks weet niemand meer waar het over gaat, maar zij gaat door, de gekste dingen.’
Ik had inmiddels mijn krant opgevouwen en maakte aanstalten om weg te gaan, omdat ik de toestand niet helemaal meer zag. ‘Ik moet u helaas verlaten,’ zei ik.
‘Kon ik dat ook maar zeggen,’ zuchtte de man.
‘Van mij mag je,’ zei de vrouw. ‘Je rot maar op. Direct. De groeten.’
‘Marleen!’ riep de man, ‘hoe kan je het zeggen. Waarom ga je zó ver?’
Ik stond op en overwoog hoe ik zou groeten. ‘Nou, ga dan mee!’ zei de vrouw. De man leek me even in tweestrijd, maar daarna vlijde hij zich tegen de rugleuning van zijn stoel en sloeg zijn benen over elkaar.
‘o.k.,’ hoorde ik de vrouw achter me nog zeggen. ‘Dan vraag je er zelf om, varkenskop. Ja, de kop van een zeug heb je, met 't afgebladderde lijf van een beer. Een zure protestantse zeugekop aan 't antirevolutionaire afgebladderde lijf van een beer. En laat ik je daarom eens en vooral zeggen...’