Aan tafel
‘Een T-bone-steak?’ vroeg de vrouw achter me, ‘is dat waar het vlees aan alle kanten over je bord heenhangt? Dat wil ik niet hoor. Dan moet je zo zitten snijden, dat vind ik niet gezellig meer. Geeft u mij maar wat mijn man neemt.’
‘Twee Porter House steaken, dus,’ zei de ober.
‘En rooie wijn,’ zei de man, ‘maar niet van die zware want dan zit ik voor het elf uur is te knorren. Een beetje lichte rooie wijn.’
‘Een fruitige,’ zei de stem van de vrouw.
‘Een lichte, fruitige rode wijn, en twee Porter House,’ zei de ober, weglopend.
‘Toch nog mooi-bedankt,’ zei de man. ‘Als jij die jongen de wagen niet gegeven had, waren we hier niet zo laat geweest.’
‘Nou moet ik je al voor de derde keer zeggen dat ik die jongen de wagen niet gegeven heb. Ik zeg altijd: vraag maar aan je vader.’
‘Dat kan best wezen, maar hij vraagt 't altijd zó, dat het lijkt alsof jij allang ja gezegd hebt.’
‘Toen Jurriaan belde dat hij in Den Haag zat wíst ik niet eens dat hij het huis uit was, laat stáán dat ik wist dat hij de wagen genomen had.’
‘Hij is wel zo slim geweest om Jurriaan te laten bellen, want hij wist donders goed dat ik gezegd zou hebben dat hij als de bliksem terug moest komen omdat wij vanavond de wagen nodig hadden.’
‘Je moet nodig doen of het hélpt als je iets tegen hem zegt.’
‘Ik blijf het in ieder geval proberen. Maar jij doet helemaal niks, jij laat hem maar gaan.’
‘Ik ben zijn vader niet. Ik ben alleen zijn moeder maar,