Een fijne flat
‘Weet je wat de mens niet beseft,’ zei de magere man die tegen de bar aanleunde, ‘de mens beseft niet dat als hij kwaad is, dat hij dan harder spreekt.’ Hij zweeg met een gezicht alsof hij iets moois gezegd had, en begon een shagje te rollen. ‘Als dat namelijk niet zo was,’ ging hij verder, ‘dan was ik al lang weg uit die flat. Want voor je lol woon je daar niet. De stortbak lekt, zodat ik op de plee in de drup zit. De tegels in de gang zitten zo los dat ze aan je voeten blijven hangen als je net je sokken uithebt. Ik heb eens een wandblikopener gemonteerd en die kan niet meer uit de muur omdat anders het gebouw in mekaar dondert. En als twee mensen tegelijk hun planten water geven voel je het gebouw voorover zakken.
Maar verder is het een paradijs. Tenminste, zolang ze maar kwaad op mekaar zijn, want dan versta je ze. Zeker nou het lente is De rotzooi bot gewoon door de muren heen.
Boven mij, dat is het mooist. Daar wonen een tikker en een j anker. Die vent is de tikker. Als hij de pest in heeft kun je dat horen aankomen, dan tikt hij met zijn vingers op de leuning van zijn stoel of op de rand van de tafel. Of hij slaat tegen de zijkant van het bed, weet ik veel. Dan ergert hij zich. Nou, dan kan je er rustig voor gaan zitten want na een kwartier jankt zij. Als een klein hondje met een wasknijper op de staart. Zo eentje, weet je wel. Een vetplantje waar geluid uitkomt.
Het zijn maar gewone ruzies maar ze maken ze gelukkig ook in bed. En in zo'n flat liggen de slaapkamers allemaal onder mekaar, dus je hebt nooit moeite om te raden waar het zich afspeelt. Eerst hoor je hem tikken. En na een kwartier ligt zij te janken: “Blijf op je eigen helft.” Ik geef