‘Wat kijk je somber, Dolf,’ ging hij verder, ‘jij hebt niet dat vrolijke, jij wordt toch niet oud? Jij wordt toch geen grote zak met vlees en benen? Christus, wat krijg jij een afschuwelijke pens. Bij jou van binnen hoeft maar één bloedlichaampje de verkeerde kant op te gaan of jij stort als een sneeuwpop in elkaar. Neem een voorbeeld aan Bennie! Ik ben nog fit. Ik spring nog zestig keer touwtje voor ik de deur uitga.’
Hij deed een stap achteruit en begon touwtje te springen met een imaginair touwtje. Hij telde erbij en ik moet tot zijn eer zeggen dat hij zonder moeite de veertig haalde. Dolf, de beide handen aan de bar, keek met een glimlach toe. De uitdrukking op zijn gezicht leek voornamelijk blijdschap over het feit dat hij zijn ogen nog evenwijdig kon richten.
‘Veertig keer,’ zei Bennie, ‘en dat met mijn overjas aan en mijn hoed op. Moet je nagaan wat ik thuis presteer als ik in mijn nakie sta.’
‘Dan krijg je dat touwtje niet over je buik heen,’ riep Kobus en iedereen begon hartelijk te lachen.
‘Toch zit er iets in,’ zei Dolf langzaam, terwijl hij zijn glaasje leegdronk.
‘Zeker,’ zei Bennie. ‘Ik kan ook diepe kniebuigingen maken, kijk maar.’ Hij ging enkele malen zwaar door de knieen. ‘Ach, je moet vrolijk zijn, al dans je maar een beetje rond.’ Hij begon rond te springen, waarbij hij af en toe zijn voeten opwierp tegen de achterkant van zijn dijen. Hij lachte er stralend bij en inderdaad, het was een vrolijk tafereel.
‘Hij heeft gelijk, Kobus,’ zei Dolf. ‘Ik weet dat ik van binnen vastgroei.’ Hij liet de barrand los en begon, voor zover hij het kon opbrengen, hupse sprongetjes te maken. Hij draaide zelfs geheel in de rondte en begon daarbij te lachen. Maar zijn gewicht speelde hem parten en toen hij na de laatste draai de barrand wilde grijpen, pakte hij mis en