De oude man die Aalbessenstraat 230 woont (2)
‘Zal ik 's zeggen wat 't is? Dan zal ik 't zeer voorzichtig doen. Tuig. Tuig, dat is het... Nou? Wanneer wordt er nou 's gevraagd wat ik bedoel?... Juist, mooi zo. Tuig, dat is de jeugd. Niet de jonges die werken. Dat is geen jeugd meer, die zijn alleen nog jong. Daar zal je me niet over horen. Maar ik bedoel dat geteisem dat niet werkt. Laatst loop ik door de Aalbessenstraat. Daar woon ik, dus wat zal ik er niet lopen... en daar stapt zo'n vogelverschrikker naar me toe. Laarsjes aan zijn poten, dat neem ik 'm niet kwalijk want 't was koud, maar 't tekent 'm wel natuurlijk. Nauwe broepspijpen. Zo zijn ze nou eenmaal, als ze geen nauwe broek aan hun kont hebben voelen ze helemaal niks. En een grote luizekop met haar. Ieder zijn smaak natuurlijk, maar goor is het wel. Daar zeg ik verder niks over. Als je zo weinig hersens hebt ze ook nog gebruiken om er al dat haar op te laten groeien - daar zal je mij niet over horen. D'r wordt toch al zoveel gekankerd.
Goed, dat individu stapt naar me toe en zegt: ‘Ouwe, heb je een paar gulden voor me?’ Nou ben ik niet op mijn mondje gevallen, dat kan je wel horen. Maar ik was daar toch even stil van. Ik hield me ook kalm, ik zei heel gewoon: ‘Wat is er, jonge? Moet je zo nodig naar de kapper?’ Fijntjes zei ik dat, begrijp je wel?.
Weet je wat die jongen zegt? Die zegt: ik heb honger. Ik zeg: dan moet je niet bij mij wezen, dan moet je gaan werken, dat heb ik ook altijd gedaan. Ja, dat is toch zeker zo? Ik heb de achtentachtigurige werkweek nog gehad. Als kind heb ik nog kinderarbeid verricht. Moet je vandaag de dag eens om komen.
Nou, weet je wat die luizebos toen zei? Die zei: ‘Nou, dan heb je met dat werken ook niet veel bereikt als je niet