Donder
Elf uur 's morgens. Geur van koffie, maar de man aan de bar zat achter een dubbele cognac. Hij begon dan ook met een rauwe uitspraak: ‘Ik zit hier om het snot weg te drinken.’ Hij haalde, om het te staven, zijn neus op en het klonk als een leeglopend bad.
‘Kijk nou 's wat ik an heb,’ verzocht hij daarop dringend. Hij droeg een vuilwitte broek, tennisschoenen om blote voeten en een grote schipperstrui. ‘Zie je dat de damp eraf komt?’ Ik zag het niet. ‘Nou, voel dan's,’ drong hij aan, en inderdaad, hij deed klam aan.
‘Het is net of ik een zemelap aan me lijf heb,’ zei hij. ‘Wat ik nou aan heb kon ik nog het gemakkelijkst uitwringen, maar alles wat ik bij me had is zeiknat. Me vrouw is het nou aan het uitleggen op de bleek. Ik kampeer hier, onder Muiden, bij een boer. Ik kampeer graag, begrijp me wel. Ik zal er geen kwaad woord over zeggen. En dit adres was me nog aanbevolen ook. Maar 't ligt zeven mijl onder de zeespiegel.
Een beetje vochtig, zei die boer, toen ik vrijdagavond kwam, dat trekt wel weg. Ja, 't zit nou hier.’ Hij klopte op zijn klamme borst.
‘De zaterdag viel best mee, met de zon, en wij waren toch weg. Maar 's avonds zit je daar in dat moeras. De muggen vlogen in formatie, anders botsten ze tegen mekaar. De regenwormen tikten tegen je zitvlak of je even wou opschuiven. Hoe zeggen ze dat ook weer? Al het kruipend ongedierte?
Nou, en ik zal je zeggen: het króóp. Dus lekker voor je tent zitten ging niet. Nou zal mij dat verder een zorg zijn, ik heb mijn vrouw meegenomen naar het dorp,