dan welde er dikwijls droefheid in mij op en tranen viel in mijn bord en dan zei ik: James, neem dat bord maar weg, want het is weer ellende geblazen.
En dan had ik nog twee knechten in blauw livrei en die noemde ik voor mijn gemak Sjors en Sjef, hoewel ze eigenlijk Gligoric en Glagoric genoemd dienden te worden, maar het is toch allemaal hetzelfde. Als het beestje maar een naam heeft. Je kan zwemmen en varen en op je kop of je kont krabben, dat hangt van je jeuk af.
En als James dan het bord had weggenomen dan zei ik tegen Sjors en Sjef: neem mij ook maar weg. En hup, dan ging ik in het hemelbed. Maar wat moet je in een kasteel als het allemaal droefenis is? En zo heb ik het kasteel aan kant gedaan en ik ben de wereld in gegaan.
Ik heb onder de bruggen van Parijs gelegen. Toen heb ik ontberingen geleden en heb ik wintervoeten gehad. Ik heb mannen gezien die witte muizen zagen. En ik heb muizen gezien die witte mannen zagen. En ik heb over de Champs Elysées gelopen met een hamster onder mijn pet. En ook daar was het ellende.
Ik had een rosse, volle baard en op een goede dag begon die uit te vallen. Wat geeft dat nou? Je kan zwemmen en varen, en een aap aaien of je zelf. En nu valt mijn haar uit. Nu een lok, dan een lok. Elke dag die ik naar buiten stap wordt het kouder bovenop. Het is alles somber en schimmel onder de nagels.
Vroeger at ik os met de kerst, hij hing aan een spit in de schouw en ik dronk wijn uit een kristallen bokaal. En in Parijs at ik brood met ontevredenheid en ik dronk wijn uit een fles. Het is toch alles hetzelfde, je kan zwemmen en varen en koek happen of keek gappen, het is allemaal waterdun. Ober, breng mij nog een fles van deze wijn en ik zal u zegenen.’
Hij zweeg en goot de rest uit het glas in zijn keel. Toen