‘Ach,’ zei de ober, ‘dat is nou zo gek. Als ik door het luikje roep: chipolata-pudding, dan krijg ik altijd dát. En honderden mensen hebben dit hier naar binnen gebikt, en gedacht: de chipolata-pudding gaat er weer best in vandaag. Wat zal ik me dan zorgen maken?’
‘Dit is geen chipolata-pudding,’ zei ze ferm, ‘wat het wel is, weet ik niet, maar ik zal er niet van proeven. Wie weet is het wel slagroom.’
‘He, toe nou, mevrouwtje, kom kom, stil nou maar,’ zei de ober zuchtend, ‘denk er nog 's over na, kijk het nog eens aan. Wat kan het nou schelen hoe dat heet. Als u tegen mij ober zegt dan kom ik. Maar als u Keesje Labbekak roept, wil ik ook best komen.’
Hij kwam langzaam in beweging en begon op een ander tafeltje kopjes bij elkaar te zetten. ‘Ach mens,’ hoorde ik hem mompelen, ‘ga thuis bij je eigen in de paraplubak staan.’
‘Als ik chipolata-pudding bestel, dan wil ik ook chipolata-pudding krijgen,’ riep de vrouw krachtig de ruimte in, want de ober was inmiddels al bij de tapkast. Even later kwam hij mij een glaasje brengen. Ik vroeg of hij moe was.
‘Alleen als ik werk,’ zei hij flauw glimlachend. ‘De mensen vragen wel 's, ober krijg je nou nooit de pest in. Maar nee hoor, deze ober krijg niks. Af en toe het bloed onder zijn nagels, verder niks. In ieder geval niet, wat hij graag zou willen hebben: een derde armpje. Dat heb ik al van dat ik in dit vak ging en met twee schalen in mijn handen moest lopen: het verlangen dat uit mijn lichaam een derde arm zou groeien.
Rechts draag ik uw biefstukje, links uw gemengde salade. Ik kom aanlopen langs dat wijf daar. Lel, bats, kleng met mijn derde arm tegen haar kop. Meneer, help, deze ober slaat mij!! Hoe kan dat nou dame, ik heb