Als ze vroeger thuis kwam met zo'n wazige blik in d'r ogen dan wist ik het al: die vliegt er weer op uit. Ze heeft gewoon een knettergek instinct voor de verkeerde vent.
De eerste keer dat ze weg liep was het naar een halve gare, nou twee jaar terug. Die vent was rookaanbidder. Die had een paar meiden in z'n huis, die waren overal kaalgeschoren en liepen alleen in lakens de hele dag rook te aanbidden. Op 't laatst ging hij, als hogepriester, een fikkie maken in een kast, en diezelfde dag kwam Ellie terug, ze werd gebracht door de brandweer, kleddernat.
Een maand later verdween ze naar een overjarige akela van de padvinderij. Die had een buitenlucht-cultus opgezet. Dan sliepen ze, om zich te harden, in een slaapzak op het balkon. Dat was ook gauw over, want dat mens vroor bijna dood en moest opgenomen worden.
Daarna werd het minder hoor, ze bleef nog knettergek, maar de bevliegingen werden ánders. Soms kwam ik thuis en dan was ze bezig een bezopen bloemenman in het bad te doen. Of ze had zes kisten overrijpe tomaten besteld om tomatensap te maken.
Toen ben ik thuis gaan werken. Sindsdien is ze hartstikke normaal, tenminste dat lijkt zo. Af en toe heeft ze nog een bevlieginkje, maar dat laat ik maar. Ze heeft vorige week nog een nacht op het dak gezeten, waarom ben ik vergeten, want ik barstte van de slaap. En momenteel is ze op zoek naar een godsdienst waardoor ze het gemakkelijkst heilig kan worden.’
‘Jajaja,’ zei de magere.
‘Ach,’ zei de bolle, ‘ten eerste hou ik van d'r, al is ze zo knettergek als een loopse primula. En bovendien ben ik jaloers op d'r: ze mag dan honderd keer getikt zijn; ze mag in ieder geval alles eten en drinken.’
En op een vraag van zijn metgezel: ‘Nee, ik mot geen tonic meer.’ En zo vertrokken ze, warm, van binnen.