‘Ja, gek he?’ zei Leen. ‘Ze heeft nooit geweten van welke kant de wind kwam en nou heb ze een kind. Die vent van haar, mens, wat heb ik daar de smoor over in gehad. Die is fietsenmaker geworden. Wie wordt er nou, als hij achttien is, nog fietsenmaker? Over dertig jaar komen de toeristen naar hem kijken.’
‘Nee, ik heb nou al bijna een maand niet meer 's goed de smoor in gehad. Ik had echt op de vakantie gehoopt, maar dat werd ook niks. Als je al die verhalen hoort, die ze over Spanje vertellen, dan denk ik: daar heb ik binnen twee dagen zwaar de schurft in. Maar niks. We gingen met Toos en Ben, die kale, je weet wel. Toos is een lekkere meid en met die kale kan je ook wel lachen, maar ze kregen het meteen de eerste dag aan hun darmen en zijn al die tijd rond de wc blijven hangen. Die wc trouwens was heel gewoon, net als bij moeder thuis, dus ook al niks om de smoor over in te krijgen. Het eten was ook best. Ik ben niet gek op buitenlands eten, maar af en toe zag ik verderop iemand iets naar binnen werken waar van ik dacht: wat het is weet ik niet, maar zó rot ziet het er ook weer niet uit. En dan probeerde ik het 's en waarachtig ik vond het altijd maar lekker.
En mijn vrouw wou gelukkig ook nergens naar toe, geen museum, geen kerk, geen mooi uitzicht, niks, dus dat zat ook al goed. D'r was in dat hotel maar één vervelend mens, een Engelse, want die at met d'r mond wijd open, maar daar kon je met je rug naar toe gaan zitten - anders had ik het misschien niet gehouden. Ze had een zoon, een dweil van een jongen, niet een gewone nozem, maar een van het pesterige soort, maar die donderde al de eerste dag van een rots af, dus daar kon ik ook al niet meer de pest over in krijgen. En er waren twéé Duitsers, hele kalme mensen, die weinig zeiden en altijd met een bal speelden. Dat mensje had zo'n nauwe