Een fijne zinsnede uit een zeer realistische armoederoman, maar Opa Japs bleef er uiterlijk zeer rustig onder. Zijn ogen gleden langs de etiketten van de flessen achter de kastelein als waren het teksten die hem kracht moesten geven. ‘Nee,’ zei hij ten slotte, bevend maar waardig. ‘Als ik zeg dat ik niet naar huis ga, ga ik niet naar huis.’
Tegen die houding legde de vrouw het af. Ze was van zeer grove makelij, met flink wat rood in de konen en een grijze knoet, zoals die in breiwoladvertenties voorkomt. Ze blies de aftocht, niet zonder salvo: ‘Als je binnen het kwartier niet thuis bent, dan zal je wat beleven. Dan kom je d'r niet meer in. Dan kan je ronddalven tot je sokken om hulp roepen.’
Ze beende naar de deur en wilde die krachtig achter zich dichtsmijten, maar het langzame dicht-vouwmechanisme maakte die poging alleen maar belachelijk. Opa Japs echter deed niet triomfantelijk. Hij dronk nog een borreltje en versomberde zichtbaar.
‘Toe nou,’ opende Ans het verzoeningsoffensief. ‘Opa, ga nou maar naar huis. 't Is een kreng, maar je maakt haar steeds kwaaier.’
‘Nee,’ zei Henk, ‘opa heeft gelijk. Hij moet zich door dat mens niet laten kennen.’
Maar de kastelein dacht dieper door en gaf Japs nog een halfje en zei: ‘Je moet niet kwaad blijven, opa. Ga nou maar naar huis. Over een half uur sluiten we toch.’
Maar Japs bleef zitten, zonder iets te zeggen. Zijn kaak had een krachtige hoek gekregen, voor zover dat ging. De vier dikke mannen in het midden begonnen een luide aftocht. Er gingen er meer. Het was laat aan het worden.
Japs bleef zitten. Net toen de kastelein zich opmaakte