wel gelijk, die muurschilderingen waren smerig geweest en gruwelijk lelijk. Stel u voor: allemaal Vrolijke Drinkers van Frans Hals, maar dan door de ontwerper van Dikkie Bigmans.
Het algemeen In Memoriam werd onderbroken door de binnenkomst van een enorm grote vent met een leren jek en lang haar onder een zeilpet. Hij had een slordige manier van lopen want hij ramde eerst een stoel en vloerde daarna een klein mannetje dat net op weg was naar de bar. De grote stoomde rechtdoor naar het toilet, het was fijn dat de toiletdeur zich niet kon uiten.
Het kleine mannetje kwam gelaten overeind en sloeg zijn broek af. ‘U bent ook niet een van de grootsten,’ zei hij tegen mij, ‘dus dan weet u het ook wel. Wij kleintjes betalen het gelag. Dicht bij de grond is er gauw onder, zei mijn moeder altijd. Maar het kan mij niets meer schelen. Ik ben gras, dat is mijn slagzin, ik ben gras, ik richt mij gewoon weer op.
Dat heb ik sinds ik geld heb; als zo'n grote dondersteen over me heen loopt, dan denk ik: ‘Ik kan jouw begrafenis twintig keer betalen en dan nog zingend naar de Rivièra.’ Vroeger was het erg. Ik kan u niet vertellen hoe ik geleden heb, afijn, misschien hebt u het net zo meegemaakt als ik.
Eerst probeerde ik het, om toch maar met de jongens van de buurt mee te mogen doen, met het opzetten van een grote bek, dan zeiden ze: “Hoor die kleine! Jongens, wie heeft er een elastiekje, dan schieten we 'm weg.”
Dan dacht ik: andere tactiek. Ik zei niks meer, maar ik keek alsof ik zeer interessant was. Nou, louw loene. Dan vonden ze me stom vervelend. Ze zeiden: “'t Is net een regenworm, je moet erop trappen anders kronkelt-ie niet.”
Nou was ik in die dagen zo arm als een platluis. Ik