Zeeuw
‘Dommeswampe!’ riep de man een paar keer achter elkaar de ruimte in. Tenminste, zo verstond ik het. Het kan ook Looiesamme zijn geweest, maar het was geen vloek, want die weet ik zo langzamerhand te onderkennen. Nee, ik vermoed dat hij alleen maar aandacht wilde trekken, want terwijl ik in zijn richting kijkend trachtte te ontdekken wat hij nou eigenlijk riep, maakte hij daarvan gebruik om tamelijk luid tegen mij te zeggen: ‘Nee, laten we mekaar nou geen mietje noemen.’
Die intentie heb ik zelden of nooit, en ik kan me ook voorstellen dat je er wel 's gedonder mee zou kunnen krijgen, dus ik zweeg.
Maar hij gaf het niet op, nam zijn glas mee, kwam naast me zitten en zei: ‘Ik ben een Zeeuw.’
Nu heb ik zelf een familie vol Zeeuwen, dus viel ik niet meteen achterover. ‘Wat mij irriteert,’ ging hij verder, ‘is dat het op u ook al geen indruk maakt. Ik ben nou vier dagen in Amsterdam en ik maak op niemand enige indruk als ik zeg dat ik een Zeeuw ben. Goed, af en toe kijkt iemand tersluiks naar mijn voeten of ik toevallig zwemvliezen heb, maar verder niks.
Ik zal u zeggen hoe dat komt. Omdat er veel te veel Zeeuwen uit Zeeland vertrokken zijn en de rest van het land geïnfriltreerd hebben. Niet op hoge posities, dat niet. Ze zijn niet representatief. Als je ze ziet lopen, dan hoor je het soppen. En stug, dommeswampe, zo stug als het boord van je grootvader.
Geloof mij rustig: Zeeuwen zijn voortgekomen uit intiem onderling verkeer van knotwilgen. Ik heb een Zeeuwse boerin gekend die zei tegen mij, over haar