Hij draaide zich naar mij toe: ‘Die jongen heeft natuurlijk geen gewoon bed. Daar komt-ie nooit meer uit met zo'n lijf. Die slaapt op een matras op de overloop, dan kan die meteen van de trap af komen zakken.
Ach, het is maar een beetje grappen maken, hoor. Niet echt pesten. Vroeger, toen ik nog werkte, hadden we daar ook zo'n vette jongen, meer een kwab op benen. Als hij hete koffie dronk, hoorde je van binnen het vet sissen.
Die werd ook geplaagd en toen is-ie aan sport gaan doen. Bij een of andere club. Maar 't heeft niks geholpen. Hij is nou kantinebaas bij die club.
Dat eten hier, dat doe ik nog niet zolang, hoor. Een half jaar, sinds ik niet meer drink. Ik heb 't aan me lever. Die lust ik nou trouwens ook niet meer. Kalfslever met ui en spek, daar was ik gek op. Maar je wordt gevoelig voor dat woord, he.’
Om dat te bewijzen deed hij even of hij rilde.
‘Bier, daar hield ik van. Zeer voedzaam trouwens. Ik had toen zeker zo'n maag.’ Hij hield zijn hand een halve meter voor zijn buik.
‘Ik kon het merken elke keer als ik thuiskwam, ik moest de sleutel steeds verder van me afhouden. Op een gegeven moment ontdekte ik ook dat mijn bed niet meer waterpas stond. Want als ik op m'n rug ging liggen met die pens, dan had ik het gevoel dat de luchtbel te veel naar onderen zat. Ik dacht, ik lig te veel met m'n hoofd achterover. En ja, hoor.
Hee dikke! Gerrit! Komt er nog wat van. Een kopje snert, maar van de bodem geschept!
't Is een dwarskop, he, die dikke. Ik trouwens ook. Kijkt u 's op die prijslijst, helemaal onderaan. Daar staat “Alleen voor kinderen, patat met croquette, warme worst