Maar hij wéét het niet. Als mensen wisten wat ze aten dan betrad niemand ooit een restaurant. Ik weet dat toch, ik ben mijn hele leven kelner geweest. Ik ben weggegaan, ik kon niet tegen het eten.
Want over wat ze de gasten voorzetten, zwijg ik. Maar wat ze het personeel toestoppen dat is bij de konijnen af. Hier om de hoek, bij het hotel, daar hebben ze een gerenommeerde keuken. Maar de kelners komen hier bij mij hun broodjes halen. En hun koffie. Ik heb jarenlang gewerkt in een hotel in Den Haag. Daar spaarden ze de weggeworpen theezakjes van de gasten, daar werd water over gegoten en dat kregen wij. Als thee dan, he.
In Scheveningen werkte ik in een visrestaurant dat beroemd was om zijn schotels, maar wij kregen altijd vissoep die van kliekjes gemaakt was, wij hebben eens met drie man tegelijk ontslag genomen toen het aantal scholleogen ons teveel werd. We gingen er van dromen, ziet u.
In het beroemde hotel in Noordwijk, waar ik werkte, hadden ze een eigen deegmachine, omdat ze hun eigen brood bakten. Om de kelners te voeden werden alle kliekjes in de deegmachine gekwakt en als het voldoende door elkaar was getrild, mochten wij het opeten. Als het te stijf was uitgevallen werd het onder de kraan gehouden. Behoef ik verder te gaan?’
‘Nee,’ zei ik.
‘In veel keukens had je kakkerlakken,’ ging hij verder, ‘maar het is mijn ervaring dat die in het voedsel meestal slap en kleurloos worden. Als je steeds maar voedsel opdient gaat je dat opvallen, maar de gast ziet het niet, die ziet dat als de gebruikelijke oneffenheid in pikante sausen. Vliegen zie je natuurlijk wel, maar die pikten we er meestal voor die tijd uit. De meeste gérants zijn er