was er ook nog één voor de vrouwen en voor mij, want hij wou niet dat het allemaal door mekaar raakte.
Nou mag ik zelf ook meepraten, hoor, want ik zal niet ontkennen dat ik een mooie pens heb. Daar zou een goeie koeienslachter geld voor neertellen. Maar wat zou dat? Zolang ik op m'n rug slaap heb ik er geen last van. En mijn werk doe ik staande, zonder scheerlijnen, dus wat wil je? Mijn zwager, die Sjef, kan het geen pest schelen dat-ie dichtgroeit, want hij verdient zat. Die heeft een goeie loopse kruidenierszaak, en toen hij z'n eigen moeilijker kon bewegen, heeft hij er zelfbediening van gemaakt.’
Hij zweeg enige tijd en informeerde toen: ‘Zou er al een kwartier om zijn?’
Dat viel tegen, want de klok boven de deur wees acht over drie.
‘Ach ja,’ ging hij verder, ‘ik praat maar wat, want het is hier wel een dooie boel. Ik had eigenlijk een halve dag vrij genomen, omdat ik een pak moest gaan kopen, want mijn moeder was er, die kon dan zolang op de kinderen passen. Maar toen het zo mooi weer was, heb ik tegen mijn vrouw gezegd: blijf maar thuis, ik doe het niet. Wat zal ik in een magazijn gaan staan, zolang als de zon schijnt?
Dat kost me geld, dat geef ik toe. Maar wat is geld? Er zijn ook mensen die komen an me kop swiebelen, dat ik te veel geld verdrink. Ten eerste gaat ze dat geen donder aan, ik zwéét voor dat geld, dus ik moet me zelf ook weer oplaaien. Anders droog ik uit. Om dat te bedenken hoef ik geen bril op te zetten.
En ten tweede, wie beweert dat wij thuis wat tekortkomen? Andere mensen eten een puddinkje toe: En soep vooraf. Alsof dat geen geld kost...’
Hij keek naar de klok. ‘Twaalf over drie,’ zei hij,