meisje dat achter hen aan een tafeltje zat en in een broodje beet. Ze had prachtig zwart haar.
‘Ze is het,’ zei Joop in mijn oor. Wij bestelden wat te eten en begonnen met de anderen mee blikken te werpen. Zelfs de broodjesman was er vol van, hij maakte gedurig grappen in de trant van: ‘dat is niet bij de bediening inbegrepen heren,’ en ‘het warm vlees is aan deze zijde uitverkocht.’
Het meisje onderging dat alles alsof het haar dagelijks gebeurde. Ze wisselde zo nu en dan nonchalant enkele woorden met een man die tegenover haar zat, hij was zwaar in de schouders en had een uitgesproken groot hoofd, waarin twee ogen dreven als ongelijke vennen. ‘Die man hoort er niet bij,’ zei een man achter ons, zacht, ‘die heeft ze hier opgepikt. Die heeft haar hier aangesproken.’
‘Ze is het precies,’ zei Joop, ‘zelfs haar voeten zijn zoals ik ze droomde.’ Ik keek en ze had best aardige voeten, met een verguld kettinkje om de enkels. ‘En precies dezelfde oren,’ zei Joop.
‘Hé meneer daar,’ riep de broodjesman, ‘ik begrijp uw opwinding, maar niet vergeten te betalen! Het is nog maar lunch!’
Het meisje fluisterde even met de man met het grote hoofd en ze stonden samen op. Er ging een kleine rimpeling van reactie door de staande mannen. ‘Mag ik even afrekenen, voor ons tweeën,’ zei de man met het grote hoofd, met nadruk op het laatste woord. Hij keek rond, ontmoette de blikken van alle aanwezigen, en werd een beetje rood. Toen hij zijn geld terug had, greep hij de hand van het meisje en liep met haar naar de deur.
Op de drempel draaide hij zich om en zei met iets te vaste stem: ‘Goedenavond.’