(In een taxi:) ‘Hoeveel mensen heeft u vandaag overreden?’
(Hotel - een van de sterkste afdelingen, trouwens:) ‘Gefeliciteerd, uw hotel heeft de grootste vlooien van Europa!’
‘Komt al uw personeel uit het gekkenhuis?’
(In het kledingmagazijn:) ‘Dit moet echte wol zijn, ik ruik de schapen.’
(Bij de slager:) ‘Dit konijn miauwt nog.’
(Kruidenier:) ‘Hoeveel rekent u extra voor de roest op deze blikjes?’
(In de schoenenwinkel:) ‘Wat maken ze een prachtig karton tegenwoordig!’
(Restaurant:) ‘Wat jammer dat al uw kelners overleden zijn.’
‘Mag ik een apart bord voor de maden, alstublieft.’
(Bij de kapper:) ‘Ik zei: manicuren. Niet amputeren!’
(Omgang met de andere sexe:) ‘Je lippen hebben iets van natte lever.’
‘Wanneer hebben ze je uit je kooi gelaten?’
Het nadeel van zo'n dictionaire is natuurlijk dat je er in het buitenland niet mee uit de voeten kan, omdat je het, gezien je gebrekkige uitspraak, te veel moet herhalen en je niet weet wanneer je de klap krijgt. En in ons land zijn ze net te moeilijk om hard aan te komen. Al kan ik me er wel aardige bedenken:
‘Ik dacht dat ik je gisteren zal lopen, je was het precies, maar het bleek Schmelzer.’
Je komt ook niet dagelijks op een boot: ‘U ziet er uit als iemand die ook vóór 't passagieren naar de dokter moet.’
Een taxi is universeel. Probeer het eens met: ‘Nu ik met u afreken begrijp ik waarom u met de raampjes open rijdt.’