Maar verder niets op hem aan te merken. Beleefd. Met twee woorden spreiken. Je verstond ze niet, maar het waren er twee.
Maar Rietje was altijd op tijd thuis. Hij rookte nauwelijks, dronk niet. Een jongen om direct een mummie van te maken. Hij droeg trouwens roze bretels, met van die klippies, je weet wel.
Nou, datzelfde weekend waar we 't over hebben komt Rietje grienend thuis, omdat die gluiper in het ziekenhuis ligt. Dronk nooit, jawel. De avond ervoor heeft hij smoorbezopen in een café ruzie gekregen, is door een vent mee naar buiten genomen en over een hek geslagen. Twee ribben gekneusd en van binnen nog wat gescheurd ook. Ik zeg gelijk tegen m'n vrouw: ik hoop dat ze hem een stevige verpleegster geven; dan is hij gelijk van z'n pukkels af óók.
Alles bij elkaar staat dat voor mij gelijk met drie dagen geluk.’
Hij kon weer zeven meter optrekken.
‘En uw dochter?’ vroeg ik.
‘Aaah, die is gewoon elke dag naar het ziekenhuis gekuierd. Zo zijn vrouwen toch. Als je nou met een paar mannen onder elkaar uitmaakt dat die en die vent een zacht stuk poppestront is, dan kan je er donder op zeggen dat-ie aan elke vinger zes vrouwen kan krijgen. Zo is dat nou eenmaal verdeeld. Ik maak het toch mee hier in de wagen.
Van je dochter doet het even pijn, maar je moet het begrijpen. Ik heb er wel lang over nagedacht hoor, dat wel. Ik vind die jongen een gluiper en toch, mijn dochter mag hem. Je denkt dan even: zou mijn vrouw indertijd ook zo'n rotkeus gemaakt hebben? Maar zo'n gluiper ben ik toch niet geweest! Welnee, trouwens, mijn dochter lijkt helemaal niet op mijn vrouw, die lijkt op mij.’