die kist onder zijn arm en ramt er nog een paar krassen naast. Daarna tikt hij aan zijn pet en rijdt verder. Wat doe je dan? Loop jij zo'n vent achterna?”
Hij zweeg somber. Na enige tijd hernam hij: ‘En dat is dan nog je auto. Maar als zo'n vent je waterleiding komt repareren, wat gebeurt er met je vrouw?’
Soms neemt het geweld vormen aan die verdienen geboekstaafd te worden; tenminste, dat dacht ik toen een aardige man, ergens aan een bar, mij zijn avontuur vertelde, dat zich afspeelde aan een van de Amsterdamse grachten:
‘Ik had op een ochtend nogal haast en toen bleek dat mijn auto was klemgezet door een of andere dubbelgeparkeerde rijnaak met vinnen. Die hork had er geen briefje opgedaan waar hij was, dus ik stond maar een beetje. Twintig minuten. Ik toeterde 's, maar dat haalde geen barst uit. Toen ben ik alle kantoren daar aan de gracht afgegaan, en ja hoor, ik kom bij een of ander pestfirmaatje en daar zeggen ze: die auto is van de baas. Maar hij is in bespreking hier op de hoek, in hotel Zalm, en hij kan onder géén voorwaarde worden gestoord. Ik zeg: jullie kunnen kiezen, óf ik bel de politie, óf jullie sturen iemand om zijn sleuteltjes te halen, zodat ik dat ding kan verzetten. Afijn, ze sturen 'n puisterig jongetje om de sleutels.
Dat gozertje komt na tien minuten terug, mét de baas. Een pafferige man, je weet wel, die aan de borst al gebakken aardappeltjes kreeg; in zo'n blauw hangerig pak, alsof hij aan twee kanten een achterwerk had. Die vent komt naar me toe en zet meteen een grote bek op: “Wat is dat voor idiote brutaliteit om om mijn sleuteltjes te laten vragen?” Ik was zo verbaasd dat ik alleen maar zei dat ik klem stond, sinds dertig minuten. Hij zegt: