maar zo binnensmonds wat mompelen. En zijn vrouw zie je nooit. Dat is zo'n bleek stompje kaars. Die sluit-ie waarschijnlijk overdag op in een kast, op grind. De enige keer dat je ze ziet, is op zaterdagochtend, dan staan ze hun auto te wassen. En het is niet alleen wassen, het is ook aaien. Als die wagen een hond was geweest dan lagen al zijn rugwervels bloot.
Afijn, zij de hele ochtend wassen en maar bedroefd zijn dat ze 'm niet kunnen stomen en plisseren. En met het stofzuigert je het huis uit om de hele binnenkant te doen, want hij mocht eens door zijn wielen gaan van een teveel aan stof onder de banken.
En ik zou het ook nog helemaal niet zo erg vinden als hij nou nog flink ree. Maar niks hoor. Alleen in het weekend voor boodschappen of als stompie kaars naar de kapper moet.
Om kort te gaan, zulke dingen maken mij hels. En dat is dan nog wat ik zie - wie weet wat zo'n vent verder doet met die auto. Een servet voor bij het tanken. Of hij praat ermee, weet ik veel.
Vanmorgen kom ik de straat inrijden, ik had effe vroeg sigaretten gehaald, en daar zie ik hem weer bezig. Het emmertje staat al klaar en hij is net begonnen het raam schoon te krabben; dat doet-ie trouwens elke ochtend: de vorst van de ruiten. En dan met de tram naar kantoor. Gelukkig staat hij te krabben aan de zijkant. Want met als ik hem zie, denk ik: ik zal hem eens de schrik van zijn leven bezorgen.
Ik geef een beetje gas, want ik wil met een rotgang aankomen en dan vlak achter hem stoppen. Op een centimeter, je weet wel. En met succes, want zijn ogen kwamen bijna uit zijn hoofd. Ik rem en toen pas merk ik dat ik vergeten heb dat het hartstikke glad is, dus ik knars met een bloedgang tegen zijn achterkant. Nou, wat doe je