‘Hoe korter ik aan dit pesttafeltje zit, hoe liever.’
De ober liet het allemaal rustig over zich heengaan. Hij was een grote, vrolijke man, die voor alles verkleinwoorden gebruikte. Hij had het over het kalfszwezerikje, het gerookte zalmpje en het pikante sausje.
‘Uw gemengde saladetje,’ zei hij blij.
‘Zie je wel dat dat tafeltje te klein is. Twee bakkies sla en het is bijna vol,’ zei de man. ‘Die sla is trouwens duidelijk van gisteren. Wat een slappe slierten. Dat kropje is zo te zien zelf van het Westland hierheen komen lopen.’ Hij roerde er met zijn vork in en nam er wat van in de mond. ‘Met die mayonaise mag je ook wel 's naar de dokter,’ zei hij smakkend.
De ober schonk hem een slokje wijn om te proeven. ‘Nee, dat smaakt veel te zuur. Laat me de kurk 's ruiken.’ De ober overhandigde hem de kurk en ging naar het plafond kijken. ‘Zo hoort een kurk niet te ruiken. Hier, ruikt u ook maar.’
De ober pakte het ding aan en bracht hem naar de neus. ‘Een uitstekend kurkje,’ zei hij.
‘Ja, dat zeg je maar omdat je baas geld moet maken. Ik heb toevallig verstand van wijn. Deze is doorgezuurd.’
De chef kwam er weer bij, wisselde met de ober een blik van verstandhouding en liet een nieuwe fles halen. ‘Je denkt zeker dat ik die wijn zuur vind, omdat ik aan dit pesttafeltje moest zitten,’ zei de man, ‘maar zo laat ik me niet kennen. Die wijn was niet goed. Ik ga hier niet voor mijn lol het maagzuur oplopen. Je moet maar 's kijken wat die vent zegt, waaraan jullie straks die wijn wéér proberen te slijten.’
Toen hun eten arriveerde, begon de ober met naast hun tafeltje twee andere tafeltjes op te stellen. ‘Je denkt zeker dat ik dan niet in de gaten heb, dat dit tafeltje echt