Een kort tuinfeest
Veel te laat arriveerde ik op het tuinfeest. Het was bijna afgelopen, maar dat bleek weldra een voordeel.
De gastheer was een buitenlandse kennis, die zijn feest gaf vlak bij de Loosdrechtse plassen. Er waren voornamelijk buitenlanders, van mij uit gezien. Er hingen wat lampions in de tuin en boven-de-borstpartij-blote vrouwen begaven zich meppend tussen de struiken. Want vanaf de plassen was er een constante aanvoer van muggen, lampetbenigen, zoemers, onweersvliegjes en ander gespuis dat zonder schaamte op de blanke boezems en blote ruggen landde. Pets, pets werden ze doodgemept, en behulpzame mannen haastten zich de lijken zorgvuldig te verwijderen. Mijn talen zijn niet zo best, vooral het Duits boezemt mij nog steeds vurig wantrouwen in, maar helaas werd ik in de armen gedreven van een forse man, die mij uitvoerig grappen begon te vertellen, waarvan ik zelfs kon horen dat ze even oud waren als Goethe.
Zelfs die grap over Ulbricht: ‘Twee mannen ontmoeten elkaar in Oost-Duitsland. Ze hebben elkaar jarenlang niet gezien. Zegt de een, als ze wat vertrouwelijker worden: hoe denk jij over Ulbricht? Zegt de ander, dat kan ik zo niet zeggen. Ga mee naar een verlaten plekje. Ze gaan een korenveld op en daar zegt de één: Zal ik je vertellen hoe ik over Ulbricht denk. En dan fluistert hij: Ik ben vóór Ulbricht!
Toen was het al bijna nacht. Op weg naar de uitgang liep ik langs de plas, achterin de tuin, waar ik onder stervende lampions een groepje vond dat in niet al te snel Frans een conversatie voerde. Er was een Italiaan