Dries
Het was een gesprek over koetjes en kalfjes en dat je alweer kon merken dat het zomer werd op de tv want een lekker humoristisch stuk hebben ze al weken niet meer vertoond en een mens wil ook wel 's wat als-ie zo'n avond thuis moet zitten. Zeg nou zelf. En zo.
De lange man op de hoek van de bar had er een tijdje bijgezeten, maar hij mag onder geen beding meer alcohol in het lijf en na zijn tweede koffie stapte hij dus maar op. Hij kondigde aan voor hij naar huis ging ergens een kroket te gaan pakken, maar hoe uitnodigend het ook klonk, niemand sprong op om met hem mee te gaan.
Willem, die ik altijd herken aan die ene bruine tand, die als een snavel onder zijn bovenlip uitsteekt, keek de lange man hoofdschuddend na. ‘Als ik de ellende van die man moest dragen,’ zei hij, ‘dan meldde ik me subiet bij de gemeente als rioleringsbuis. Op het moment dat hij besloten had z'n eigen neer te leggen bij het feit dat hij behoorlijk in z'n centen zit, valt z'n lever uit. En hij is niet gezellig van z'n eigen ook, geen man om bij een kop koffie een potje te toepen of rikken. Met een oude klare wou-ie nog wel 's loskomen. Maar nou is het helemaal mis.
Nou is 't helemaal een klosje garen waar ze het begin niet van kunnen vinden.’
‘Als hij zoveel geld heeft, dan had hij daarstraks wel 's wat weg kunnen geven,’ zei iemand - en een ander vulde aan: ‘voor mij is 't wel een droogkloot.’
‘'t Mag dan gek klinken,’ zei Willem, ernstig voor zijn doen, ‘maar ik heb toch wel, hoe zal ik het zeggen, eerbied voor die knaap. Begot, ik zou niet weten, wat ik