Erten
De man keek kritisch in mijn bord en zei: ‘'t Is hier zeker alleen maar het gewone schnitzel-gedoe, hè?’
‘Dit is biefstuk,’ zei ik. Hij had inmiddels de spijskaart gegrepen en knikte bevestigend, ‘net wat ik dacht, biefstuk, coteletje, schnitzel en daar hebben we het mee gehad. Dat bedoel ik nou met schnitzel-gedoe. En dat is niet het ergste. Het ergste vind ik dat ze overal erten bijgeven. Dat heb je met die schnitzelrestaurantjes, die zetten in januari de kelder vol blikken met erten. Daar komen ze dan makkelijk het jaar mee door, én ze krijgen korting voor de grote partij ineens. Ik ken een van die restauranten, daar gooien ze je dood met erten. Daar serveren ze nog erten bij de aardbeien.’
Er kwam een luie juffrouw vragen wat hij wou. ‘Geef maar een uitsmijter en koffie,’ zei hij. Ze bleef bij het tafeltje staan. ‘Verder niks,’ zei hij nog, maar het bleek dat ze gewoon lang nodig had om weer op gang te komen.
‘Ja,’ ging hij verder, ‘je moet wel in dit soort rottenten eten, omdat je haast hebt en omdat het anders teveel gaat kosten. Ik ben alleen, dus wat zal ik thuis eten. Je kan die vuile borden toch niet uit het raam blijven flikkeren?
Om het goed te maken ga ik eens in de week in een prima restaurant eten, hoe deftiger en hoe duurder hoe beter. Liever zeven obers rond de tafel dan vijf. Het mooie vind ik daar, dat je erten kunt weigeren. Want zelfs in het sjiekste eethuis komen ze nog met die krengen aankarren, let maar eens op.
Ik heb 's iets moois meegemaakt in een zeer duur