Miami
Vier dagen waren wij in Miami, die trotse en toch hoerige badplaats in Florida. Ik deed er enig journalistiek werk, o.m. door het vluchtelingencentrum der Cubanen te bezoeken en voor de rest lagen wij aan het strand, want daarvoor komt men hier. Omdat ik iets met de krant te maken had werden wij uitgenodigd voor een strandfeestje, een beachparty, van journalisten en reclame-‘jongens’ en dat was de keer dat mijn vrouw 's nachts schildpadeieren ging zoeken.
Het was een vrolijk feestje, dat in zoele zeelucht begon en voor velen in warme aangeschotenheid eindigde. Het was op het strand, waar men per barbecue verse Canadese zalm roosterde, maar toch vlak bij het huis van iemand, die dan ook een pendel voor drank organiseerde. De eigenaar wees mij met enige trots waar de laatste tornado het dak eraf gerukt had, een gebeurtenis waarop velen in Zuid Florida een knipkaart schijnen te hebben.
Daarop liep ik in de armen van een wat gladde jongen, met plakhaar en whiskykegel, die mij verzekerde dat hij vond dat ik als buitenlander nu eens kennis moest maken met een aantrekkelijk en toeschietelijk Amerikaans meisje. De taak van middelaar zou hij gaarne op zich nemen omdat zijn grootmoeder van vaders zijde ook uit Brussel kwam.
‘Ach,’ zei ik, enigszins onzeker, want hij sprak met de flair van een beroepsentertainer, die dáden van mij verlangde, ‘dat hoeft niet, ik ben hier met mijn vrouw.’
‘O, maar dat is geen bezwaar, die werk ik wel weg.’ Hij vatte mij daarop knellerig bij de arm en voerde mij naar een sterk blonde vrouw, aan een pinupblad onttrokken en onnodig gekleed. ‘Hello honey,’ zei hij, ‘dit is mister Oessi uit Brussels.’
‘Amsterdam,’ zei ik.