door het erop aanbrengen van letters, van boomtakjes gemaakt’: ‘Op naar de Jamboree in Griekenland!’ Anderen lopen, in lange broek; veel van die overdikke jongens die erbij moesten om eens in de week aan beweging te kunnen doen.
Het publiek zwaait, vooral als de t.v.-mensen dat willen. Soms ook uit enthousiasme: als een groepje mannen voorbij trekt, met achterladers, gekleed in het uniform van de Confederatie, de zuidelijke staten die de Burgeroorlog verloren. Georgia is een zuidelijke staat, Atlanta werd tijdens de Burgeroorlog platgebrand. U kunt het lezen (en zien) in ‘Gone with the wind’. Een pompeus, groot en perfect opererend neger-fanfarekorps oogst dan ook ijzige stilte, die gebroken wordt door twee kleine negerjongetjes die kibbelend erachteraan sjouwen. Blanke moeders zeggen: ‘Kijk nou toch, wat schattig.’
Zo gaat het door. Er is zelfs een optocht in de optocht. Veel mannen met fezzen op, die in aandacht trekken gespecialiseerd zijn en als zodanig steeds geld versieren voor iets als het Bio-vakantieoord, rijden, ratelen of rauzen voorbij; in knalgele auto's met bellen, toeters, sirenes en valse orgels. In botsautootjes. Auto's met twee chauffeurs, één voor de voor- en één voor de achterwielen. Een auto met een vierkant wiel. Een motor met zijspan zonder bodem waarin iemand komisch meeloopt. Een auto met ovale wielen, die steeds als de achterkant omhoog komt een wind laat. Een auto met acht wieltjes die hem snel naar voren verplaatsen tot er een groot tandwiel naar beneden zakt en hem de helft van de afgelegde afstand weer terugrijdt. Kortom, al jolijt en gein.
Persoonlijk had ik mij het meest verheugd op de majorettes, die kittige meisjes, met veel bloot been en een simpel, doch handig tambour-maitreachtig stafje, die hier de muziekkorpsen vooruit dartelen. Maar Atlanta had zijn dag niet.
De majorettes waren wat log, wat breed, wat aards. De